ECLI:NL:RBDHA:2021:16935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.13434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublinverordening. Eiser heeft op 20 augustus 2021 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 14 september 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de reactie van verweerder zorgvuldig gewogen.

De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht heeft beroepen op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Roemenië gedaan, dat door Roemenië is aanvaard. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat er redenen zijn om aan te nemen dat Roemenië zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om dit vermoeden te weerleggen, wat hij niet heeft gedaan.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13434

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.13435, op 14 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Karim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om overname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser verzoekt om al hetgeen eiser heeft aangevoerd in de procedure als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser stelt dat verweerder artikel 17, eerste lid, van de
Dublinverordening had moeten toepassen, omdat overdracht naar Roemenië een schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser voert hierover het volgende aan. Verweerder moet rekening houden met de mogelijkheid dat aan eiser een inreisverbod is opgelegd. Verder volgt uit het AIDA-rapport van 30 april 2021 (Country Report Romania) dat het goed mogelijk is dat eisers asielprocedure in Roemenië, die ten tijde van het claimverzoek nog niet was afgesloten, inmiddels wel is afgesloten. Bij terugkeer naar Roemenië zal eisers verzoek dan als een herhaald asielverzoek worden gezien en niet-ontvankelijk worden verklaard. Eiser krijgt dan geen opvang.
Verder verwijst eiser naar een uitspraak van 24 augustus 2021 van deze rechtbank zittingsplaats Haarlem (ECLI:NL:RBNHO:2021:7320), waarin net zoals bij eiser sprake was van (een dreiging van) mishandeling en een mogelijk opgelegd inreisverbod. De rechtbank kwam in die zaak tot de conclusie dat verweerder ten onrechte die omstandigheden niet heeft betrokken in de beoordeling over het wel al dan niet gebruik maken van artikel 17 van de Dublinverordening. In eisers geval kan verweerder geen beroep doen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft verweerder wat in de zienswijze is aangevoerd over artikel 17 van de Dublinverordening onvoldoende weerlegd.
3. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek om alles wat hij in deze procedure heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, niet een beroepsgrond is die bespreking behoeft. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is dan aan eiser om aan te geven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is.
4. Uitgangspunt is verder dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan van het vermoeden dat Roemenië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State recent nog bevestigd in de uitspraak van 29 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1645). Het is aan eiser om dit vermoeden te weerleggen. Hierin is eiser niet geslaagd. De rechtbank legt dat hieronder uit.
5. Verweerder heeft terecht gesteld dat Roemenië met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat het verzoek van eiser om internationale bescherming zal worden behandeld met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende
richtlijnen op het gebied van asielrecht waaronder de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Dat houdt tevens in dat Roemenië de asielaanvraag van eiser zal voortzetten. Dat het zo zou kunnen zijn dat Roemenië de asielprocedure heeft afgesloten wegens eisers vertrek naar een andere EU-lidstaat staat niet vast. Mocht zijn procedure echter wel afgesloten zijn dan heeft eiser nog tot 9 maanden na het Roemeense besluit om het dossier te sluiten wegens een stilzwijgende of impliciete intrekking de mogelijkheid om een asiel aanvraag in Roemenië in te dienen en zijn procedure voort te zetten. Dit volgt uit artikel 28 van de Procedurerichtlijn en pagina 60 en 61 van het door eiser genoemde AIDA-rapport. Aan eisers ter zitting aangevoerde grond dat hij bij een herhaalde aanvraag vijf dagen op straat moet leven en dat dit, anders dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 29 juli 2021 stelt, wel de drempel van het arrest Jawo haalt, komt de rechtbank dus niet toe.
6. De door eiser genoemde zaak uit Haarlem, die overigens niet onherroepelijk is, is niet vergelijkbaar met de zaak van eiser en heeft verweerder geen aanleiding hoeven geven om anders te oordelen dan zij heeft gedaan wat betreft dreiging van detentie. Anders dan in die zaak heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat zijn visum is ingetrokken of aan hem een inreisverbod is opgelegd.
Daarbij garandeert Roemenië met de acceptatie van het claimakkoord zijn aanvraag in behandeling te nemen en blijkt uit pagina 129 van het AIDA-rapport dat in de praktijk aanvragers die onder Dublin vallen niet in detentie worden gezet.
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder op 7 april 2021 diverse systemen heeft geraadpleegd en dat daaruit niet blijkt van een aan eiser opgelegd inreisverbod. Onder de genoemde omstandigheden was het niet aan verweerder om hiernaar nog nader onderzoek te doen. Deze grief slaagt niet.
7. Mocht eiser bij terugkeer problemen ondervinden bij het verkrijgen van hulp, opvang of anderszins, dan ligt het op de weg van eiser om daarover in Roemenië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat Roemeense autoriteiten niet zouden kunnen of willen helpen is niet gebleken.
8. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser met zijn verklaringen niet voldoende heeft onderbouwd dat verweerder (ten aanzien van eiser) niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten opzichte van Roemenië. Eisers stellingen vormden voor verweerder dan ook geen reden om artikel 17 van de verordening toe te passen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.
Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
21 september 2021
Mr. P.J.M. Mol
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]