ECLI:NL:RBDHA:2021:16933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/3816 en AWB 21/2300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet in het kader van Dublinoverdracht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Nigeriaanse eiser die uitstel van vertrek had aangevraagd op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de eiser voor uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen, omdat de benodigde informatie niet was overgelegd. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij niet naar Italië kon reizen. De rechtbank oordeelde dat de coronapandemie geen reden was voor uitstel van vertrek, aangezien de eiser in Italië toegang zou hebben tot medische zorg. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser geen documenten had overgelegd die aantoonden dat hij niet in staat was om te reizen. De rechtbank heeft de aanvraag om uitstel van vertrek ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/3816 en AWB 21/2300
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 november 2021 in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.B. Bartels – van Goor).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna: eiser) voor het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Partijen hebben aangegeven dat ze niet bij de zitting aanwezig zullen zijn.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring overgelegd waaruit volgt dat hij geen inkomen en vermogen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Eiser is geboren op [1996] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Zijn aanvraag om een asielvergunning is op grond van de Dublinverordening niet in behandeling genomen op grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit staat in rechte vast en verweerder wil hem dus overdragen naar Italië. Eiser heeft uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw aangevraagd.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de benodigde informatie conform paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) niet was overgelegd. Eiser is bij brief van 30 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De ontbrekende stukken zijn in bezwaar alsnog niet aangeleverd. De coronapandemie vormt verder geen reden voor uitstel van vertrek, omdat eiser overal corona kan oplopen en het speculatief is of hij het oploopt. Verder kan hij bij aankomst in Italië gelijk toegang hebben tot de medische zorg, indien hij onder medische behandeling staat. Eiser heeft dit niet met concrete documenten weersproken. Italië zal voor overdracht worden geïnformeerd over eventuele medische problemen en er zal een fit to fly keuring plaatsvinden.
4. Eiser voert aan dat hij eerder de brief van GGD [locatie] van 22 februari 2021 heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij door de GGD wordt onderzocht in verband met tuberculosebestrijding. Gelet hierop heeft eiser wel degelijk de benodigde stukken overgelegd. Hij staat in Nederland onder medische behandeling en kan niet reizen.
5. De rechtbank overweegt dat in geval van een overdracht op grond van de Dublinverordening bij toepassing van artikel 64 Vw slechts aan de orde is of de vreemdeling gelet op diens gezondheidstoestand kan reizen en zo ja onder welke omstandigheden. Het gaat er niet om of behandeling in het land waarnaar wordt overgedragen mogelijk is. [1] Alleen wanneer de vreemdeling stelt dat hij niet kan reizen en de overdracht leidt tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie, kan dit anders zijn. Uit de stukken moet dan duidelijk naar voren komen dat de vreemdeling onder behandeling staat. In dat geval wordt door verweerder een BMA-advies opgevraagd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw heeft afgewezen. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij niet naar Italië kan reizen. Verweerder heeft terecht gesteld dat een brief waarin sprake is van een uitnodiging voor een onderzoek hiervoor te weinig is. Eiser heeft geen andere documenten overgelegd. Daarbij heeft verweerder een fit to fly verklaring van 25 oktober 2021 overgelegd waaruit blijkt dat eiser in staat is om te reizen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:139.