ECLI:NL:RBDHA:2021:16921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.3296 en NL21.3298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P.G.M. Lodder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.J. Metselaar. Eiser had een aanvraag ingediend om het doel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar 'arbeid in loondienst'. De aanvraag werd afgewezen in het primaire besluit van 7 december 2021, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit. Eiser had in Spanje de status van langdurig ingezetene en was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig tot 20 mei 2024. Echter, zijn verblijfsvergunning was met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 22 februari 2020, waardoor hij niet voldeed aan de vereisten voor een gecombineerde verblijfsvergunning.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 8 februari 2021, waarin het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 1 september 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij wel degelijk rechtmatig verblijf had gehad. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden voor langdurig ingezetenen aan de toegang tot de arbeidsmarkt verbonden mochten worden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aan de voorwaarden voldeed, omdat zijn verblijf niet als legaal kon worden aangemerkt gedurende de vereiste periode.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.3296 en NL21.3298
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], eiser/verzoekerV-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.G.M. Lodder),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Metselaar ).

Procesverloop

In het besluit van 7 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) om het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
In het besluit van 8 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser heeft in Spanje de status van langdurig ingezetene als bedoeld in de Richtlijn.1 Met ingang van 20 mei 2019 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A]’, geldig tot 20 mei 2024. Bij besluit van 10 augustus 2020 heeft verweerder de
1. Richtlijn 2003/109/ EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezetenen onderdanen van derde landen.
verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 22 februari 2020. Op 10 augustus 2020 is onderhavige aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van de verblijfsvergunning. Eiser wil zijn verblijf in Nederland wijzigen naar het doel ‘Arbeid in loondienst’.
De besluitvorming
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet voldoet aan één of meer van de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid in loondienst wordt verleend als geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 16 van de Vreemdelingenwet en de artikelen 8 en 9 van de Wet arbeid
vreemdelingen (Wav). Om na te gaan of er wordt voldaan aan de Wav wordt advies gevraagd aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Verweerder heeft bij brief van 31 augustus 2020 aan de gemachtigde gevraagd om bewijsmiddelen te verzenden. Omdat er bewijsmiddelen ontbreken, is het UWV niet om advies gevraagd en voldoet eiser dus niet aan de in artikel 3.31 Vb genoemde voorwaarden.
3. Verweerder heeft deze beslissing in zijn bestreden besluit gehandhaafd, met als aanvulling dat eiser over een gecombineerde verblijfsvergunning moet beschikken omdat hij door intrekking van zijn verblijfsvergunning niet één jaar legaal verblijf heeft gehad in Nederland. Verweerder verwijst naar punt 8 van bijlage II bij de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (RuWav 2014). Omdat geen advies is gevraagd aan het UWV heeft verweerder niet kunnen nagaan of aan eiser een gecombineerde verblijfsvergunning kan worden verleend.
Het beroep
4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij over een gecombineerde verblijfsvergunning moet beschikken. Volgens eiser heeft verweerder niet mogen tegenwerpen dat hij niet voldoet aan het criterium dat hij een jaar lang rechtmatig toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt heeft gehad. Eiser meent dat hij langer dan één jaar rechtmatig verblijf heeft gehad, omdat hij tegen het besluit van 10 augustus 2020 tot intrekking van zijn verblijfsvergunning rechtens is opgekomen. Volgens eiser voldoet hij hiermee aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een gecombineerde verblijfsvergunning.
Het oordeel
5. De rechtbank overweegt allereerst dat aan de rechten van een langdurig ingezetene, zoals eiser, voorwaarden mogen worden verbonden die verband houden met het toegang tot de arbeidsmarkt. In de uitspraak van 22 juli 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 is het volgende overwogen ten aanzien van de Richtlijn langdurig ingezetenen en de toegang tot de arbeidsmarkt in de tweede lidstaat:
“Uit vorengenoemd punt 22 van de considerans blijkt dat aan de rechten die
de langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat genieten, voorwaarden als in
de richtlijn omschreven kunnen worden verbonden. Deze voorwaarden zijn opgenomen onder hoofdstuk III van de richtlijn, waarin in artikel 14, derde lid, is bepaald dat de lidstaten hun nationale procedures mogen hanteren ten aanzien van de vereisten voor, respectievelijk het vervullen van, een vacature en het hebben van toegang tot de arbeidsmarkt. De toegang voor vreemdelingen tot de Nederlandse arbeidsmarkt is geregeld in de Wet arbeid vreemdelingen, op grond waarvan de werkgever van een vreemdeling in beginsel moet beschikken over een tewerkstellingsvergunning. De aan de verblijfsvergunning verbonden arbeidsmarktaantekening dat arbeid is toegestaan onder de voorwaarde dat de werkgever van de vreemdeling de eerste twaalf maanden dat
de vreemdeling arbeid in loondienst verricht dient te beschikken over een
geldige tewerkstellingsvergunning, is in overeenstemming met de nationale regeling ter zake en mag dus worden gesteld. De door de vreemdeling bestreden arbeidsmarktaantekening is derhalve niet in strijd met de richtlijn.”
6. Uit bovenstaande volgt dus dat verweerder van eiser als langdurig ingezetene pas nadat hij ten minste één jaar legaal verblijf in Nederland heeft gehad geen gecombineerde vergunning meer mag verlangen voor het uitoefenen van werkzaamheden. Vervolgens is het de vraag of eiser ten minste één jaar legaal verblijf in Nederland heeft gehad.
7. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Met de intrekking met terugwerkende kracht van eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voldoet eiser niet aan het vereiste in punt 8 van bijlage II bij de RuWav 2014. Eisers verblijfsvergunning was geldig van 20 mei 2019 tot 20 mei 2024. Bij besluit van 10 augustus 2020 is de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 22 februari 2020. Dit betekent dat de verblijfsvergunning van eiser geldig was van 20 mei 2019 tot 22 februari 2020. Uit vorenstaande volgt dat eiser weliswaar meer dan één jaar in Nederland heeft verbleven, maar dat verblijf is door intrekking met terugwerkende kracht niet één jaar lang legaal geweest in de zin van punt 8 van bijlage II. Daarbij wist eiser dat toen zijn relatie eindigde dat dit gevolgen zou hebben voor zijn verblijfsvergunning omdat hij niet langer voldeed aan het verblijfsdoel. Dat eiser na beëindiging van zijn relatie door is gegaan met werken en dat hij daar destijds van de arbeidsinspectie geen hinder van heeft ondervonden, betekent niet dat eiser op grond daarvan alsnog één jaar legaal verblijf in Nederland heeft gehad. Uit het voorgaande volgt dat verweerder van eiser een gecombineerde vergunning heeft mogen verlangen. Dat eiser niet aan de voorwaarden daarvoor heeft voldaan is niet in geschil.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M.E.J. Sprakel R.P. Stehouwer
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit
beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.