ECLI:NL:RBDHA:2021:16910
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning op basis van familieleven
In deze zaak heeft verzoekster, geboren in 1995, op 17 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'familieleven' op basis van artikel 8 van het EVRM. Deze aanvraag was gericht op haar vader, de referent. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 12 juli 2021, wees de aanvraag af en legde een inreisverbod op voor twee jaar. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op 24 november 2021 de zaak behandeld. Verzoekster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op vrijstelling van het griffierecht. Tevens is overwogen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van haar verzoek, gezien het terugkeerbesluit dat nog steeds van kracht is.
De voorzieningenrechter heeft de motivering van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende was. De Staatssecretaris had gesteld dat verzoekster niet voldeed aan de criteria voor vrijstelling van de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de leeftijd van verzoekster op zichzelf geen doorslaggevend criterium is. Bovendien was de argumentatie van de Staatssecretaris over de afhankelijkheidsrelatie tussen verzoekster en de referent niet steekhoudend.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoekster de beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 30 november 2021.