Eiseres stelt dat zij de Eritrese nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 2004. Zij stelt verder dat referent haar vader is.
Verweerder heeft op 30 september 2015 aan referent een verblijfsvergunning asiel verleend op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 6 november 2015 heeft referent om gezinshereniging gevraagd. Dit verzoek zag op zijn huidige echtgenote en hun gezamenlijke dochter, zijn drie kinderen uit een eerder huwelijk en tot slot op eiseres, een kind uit een vorige relatie.
In het besluit van 12 september 2017 is de aanvraag voor de huidige echtgenote van referent en haar dochter ingewilligd. Verweerder heeft in zijn besluit van 30 juni 2016 de aanvragen van de vier kinderen uit de eerdere relaties van referent afgewezen. Daarbij is vastgesteld dat zij (nog) niet geheel aan de voorwaarden voor een mvv-nareis voldoen.
Op 23 november 2018 heeft referent opnieuw een aanvraag om een mvv-nareis gedaan voor drie van zijn kinderen, waaronder eiseres. De kinderen verbleven op dat moment in Ethiopië bij de ex-vrouw van referent.
Verweerder heeft de aanvraag voor de twee kinderen uit het vorige huwelijk van eiser ingewilligd, maar de mvv voor eiseres is opnieuw afgewezen. Om voor een mvv-nareis in aanmerking te komen, moet eiseres namelijk zowel haar identiteit als de familierechtelijke relatie met referent en haar moeder aantonen. Dat is volgens verweerder niet gebeurd.
Beroep niet-tijdig
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit op 19 juni 2020. Omdat verweerder niet op dat bezwaar heeft beslist, heeft eiseres op 10 februari 2021 een ingebrekestelling aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft daarop ook niet beslist. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen van verweerder. Op 25 mei 2021 heeft verweerder alsnog een beslissing op het bezwaar van eiseres genomen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de termijn om te beslissen in bezwaar heeft overschreden. Dat is tussen partijen verder niet in geschil: verweerder erkent dat hij te laat heeft beslist. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is dan ook terecht ingesteld. Omdat eiseres geen belang meer heeft bij dit beroep niet-tijdig (er is immers inmiddels een besluit op het bezwaar genomen) is dit beroep niet-ontvankelijk. Eiseres heeft wel recht op een vergoeding van de proceskosten voor dit beroep. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak toelichten hoe hoog die vergoeding in dit geval moet zijn.
Dwangsommen
Eiseres maakt aanspraak op dwangsommen voor het niet-tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens haar is artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb niet van toepassing. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb wel van toepassing is en een uitzondering maakt voor situaties waarin het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens verweerder is dat hier het geval.
Tijdens de zitting heeft eiseres haar standpunt, dat artikel 4:17, zes lid, onder c, van de Awb in bezwaar niet van toepassing is, laten vallen. Zij betoogt dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond is en dat verweerder daarom gehouden is om dwangsommen te voldoen. Verweerder heeft immers onderzoek verricht en referent is gehoord.
De rechtbank kan de inhoudelijke vraag of het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is pas beantwoorden na een bespreking van het beroep en zal over dit punt aan het eind van deze uitspraak een oordeel geven.
Identiteit en familierechterlijke relatie
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen richt zich op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede tegen het bestreden besluit. Verweerder vindt dat eiseres niet aan de voorwaarden voor de mvv-nareis voldoet en heeft daarom haar bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres is het hiermee niet eens.
Om voor een mvv-nareis in aanmerking te komen moet eiseres zowel haar identiteit als de familierechtelijke relatie met haar moeder en referent aantonen. Verweerder heeft in zijn beleid toegelicht met welke bewijsmiddelen eiseres dat moet doen.Eiseres beschikt niet over de benodigde officiële documenten. Zij heeft echter in plaats daarvan een doopakte en een ARRA/UNHCR ‘proof of registration’ overgelegd. Dit laatste document heeft zij ontvangen in een UNHCR vluchtelingenkamp.
16. Eiseres heeft geen eigen deskundigenadvies heeft overgelegd. Dat maakt dus dat de rechtbank alleen beoordeelt of verweerder heeft voldaan aan zijn zogenaamde vergewisplicht. Dat eiseres de doopakte heeft teruggekregen betekent – anders dan zij kennelijk aanneemt – niet dat dit document echt zou zijn of dat Bureau Documenten het document niet heeft kunnen onderzoeken. Het rapport is duidelijk in de conclusie dat de doopakte hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Daaraan ligt mede ten grondslag dat een essentieel element op de akte ontbreekt, er gegevens zijn aangebracht met pen en er wijzigingen zichtbaar zijn in de geboortedatum en de doopdatum. Verweerder heeft in dat verband niet hoeven toelichten welk essentieel element er precies ontbreekt. Terecht heeft hij uiteengezet dat dit soort informatie niet wordt gedeeld, omdat daarvan door anderen gebruik kan worden gemaakt in de toekomst. Tijdens de zitting heeft de rechtbank een document van eiseres onder ogen gekregen, wat volgens haar het originele exemplaar is dat Bureau Documenten heeft onderzocht. De rechtbank stelt vast dat daarop geen – met het blote oog - zichtbare wijzigingen met pen zijn aangebracht. Echter ook dat maakt niet dat verweerder niet uit mocht gaan van het rapport van Bureau Documenten. Het is namelijk niet gezegd dat het document dat tijdens de zitting is bekeken, ook het exemplaar is dat Bureau Documenten heeft onderzocht. De rechtbank kan dat in elk geval niet controleren. Bovendien is de rechtbank niet deskundig op het gebied van documenten. Als eiseres op dit punt twijfels had, had zij een contra-expertise moeten laten verrichten.
Samenvattend komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en mocht uitgaan van het rapport van Bureau Documenten en de daarin getrokken conclusie. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
16. Eiseres heeft zich ter zitting ook op het standpunt gesteld dat de doopakte in combinatie met de ARRA-registratie voldoende zouden moeten zijn om ook zonder DNA-onderzoek over te gaan tot de afgifte van een mvv.
16. Verweerder heeft in reactie daarop ter zitting uiteengezet dat ook als de doopakte echt zou zijn, het slechts een indicatief document dat niet zonder meer als bewijs kan dienen. De ARRA-registratie bevat verder geen informatie over de ouders van eiseres. Verweerder had dus ook bij een authentiek bevonden doopakte in aanvulling daarop een DNA-onderzoek aan eiseres moeten aanbieden.
16. De rechtbank volgt verweerder zijn standpunt dat ook wanneer uitgegaan wordt van een authentieke doopakte, deze doopakte in combinatie met de ARRA-registratie onvoldoende is om zonder DNA-onderzoek over te gaan tot de afgifte van een mvv Het gaat hier immers niet om officiële documenten. Verweerder heeft bovendien over de ARRA-registratie terecht opgemerkt dat het om een kopie gaat, dat niet duidelijk is op basis van welke gegevens de registratie is opgesteld en dat daaruit niet blijkt wie de ouders zijn van eiseres. Deze stukken maken, ook als zij gecombineerd worden, niet dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met haar gestelde ouders is aangetoond. Verweerder heeft hiermee, anders dan eiseres betoogt - dus geen genoegen heeft hoeven nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
DNA-onderzoek
16. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat DNA-onderzoek nodig is en heeft dit onderzoek ook aan eiseres aangeboden.
16. Eiseres betoogt dat verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting die volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijngehouden is om maatwerk te leveren. Zij verwijst in dat kader ook naar de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2020en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 10 augustus 2020.Het DNA-onderzoek zal volgens verweerder moeten plaatsvinden in Ethiopië, omdat Nederland geen eigen politieke vertegenwoordiging heeft in Eritera. Eiseres is het hiermee niet eens. Van de moeder van eiseres kan namelijk niet verwacht worden dat zij naar Adis Abbeba reist. Zij kan Eritrea niet zomaar uitreizen, zo blijkt uit het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea. Bovendien heeft moeder een nieuw gezin met kinderen en is het ook in praktische zin niet mogelijk om haar gezin achter te laten om naar Ethiopië te reizen. Verweerder had moeten zoeken naar een mogelijkheid om in Eritrea DNA-onderzoek te laten uitvoeren. Bijvoorbeeld met hulp van de Italiaanse ambassade. Verweerder heeft inmiddels wel een mvv verleend aan de kinderen van de ex-echtgenote van referent en eiseres moet dus alleen achterblijven bij haar stiefmoeder, wat haar situatie schrijnend maakt.
22. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Referent heeft in een gehoor van 12 juni 2020 verklaard dat de moeder van eiseres niet naar Ethiopië zou kunnen reizen, maar hij heeft zijn standpunt niet onderbouwd. De verwijzing naar het algemene ambtsbericht is daarvoor onvoldoende. Dat het moeilijk is om vanuit Eritrea naar Ethiopië te reizen maakt niet dat helemaal niet verwacht mag worden dat de moeder van eiseres zich inspant om uit te reizen. In de geschetste nieuwe gezinssituatie van moeder heeft verweerder, zonder verdere onderbouwing, ook geen onoverkomelijke belemmering hoeven zien om naar Addis Abeba te reizen. Dat eiseres in een schrijnende situatie zou verkeren als zij niet naar Nederland mag komen, heeft zij, zo heeft verweerder terecht overwogen, ook niet voldoende onderbouwd. Eiseres heeft immers van jongs af aan bij haar stiefmoeder verbleven en dat is niet gewijzigd. Eiseres heeft gesteld dat zij graag bij haar vader wil zijn, maar verweerder heeft haar situatie niet alleen om die reden als schrijnend hoeven aanmerken.
22. De verwijzing van eiseres naar de Gezinsherenigingsrichtlijn maakt dit niet anders. Deze richtlijn is er inderdaad voor bedoeld om gezinshereniging voor toegelaten asielzoekers mogelijk te maken. Dat neemt echter niet weg dat de gestelde familierelatie onderbouwd moet zijn en dat is hier dus niet het geval. Verweerder is eiseres en referent in voldoende mate tegemoet gekomen door een DNA-onderzoek aan te bieden. Het is aan hen om hiervan gebruik te maken of aannemelijk te maken dat dat in dit specifieke geval niet zou kunnen.
Afronding
22. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit ongegrond is. Zij volgt verweerder ook in diens vaststelling dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar van eiseres niet kan leiden tot een andersluidend standpunt. Dat is hier het geval. Referent is wel gehoord, maar dat gehoor heeft niet in bezwaar maar in de aanvraagfase plaatsgevonden. Het onderzoek dat verweerder heeft gedaan naar de doopakte was evenmin een onderzoek in bezwaar. De rechtbank volgt verweerder in de conclusie dat, omdat de identiteit van eiseres en de gezinsband niet vaststaat en van een schrijnende situatie geen sprake is, op voorhand duidelijk was dat het bezwaar tot niets zou leiden. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op dwangsommen voor het niet tijdig beslissen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
22. Wel maakt eiseres – zoals gezegd - aanspraak op een vergoeding van de proceskosten voor het gegrond beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 374,-. Ook moet verweerder het griffierecht vergoeden.