ECLI:NL:RBDHA:2021:16901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/1436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor kind uit eerdere relatie; onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar vader, referent, in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar vader en moeder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd door de Staatssecretaris ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij de Eritrese nationaliteit had en dat haar vader referent was, die eerder een verblijfsvergunning had gekregen. De rechtbank behandelde het beroep van eiseres op 27 juli 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en referent. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voor de mvv-nareis voldeed. De rechtbank concludeerde dat de doopakte en de ARRA-registratie die eiseres had overgelegd, onvoldoende bewijs boden voor haar identiteit en de familierechtelijke relatie. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat DNA-onderzoek noodzakelijk was om de familierechtelijke relatie vast te stellen. Eiseres had geen eigen deskundigenadvies overgelegd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat eiseres recht had op een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

In het besluit van 12 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 23 november 2018 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] (referent)’ afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft op 5 maart 2021 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op dit bezwaar. Bij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 16 juni 2021 uitgelegd dat zij het niet eens zijn met het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door referent en haar gemachtigde. Als tolk voor referent was aanwezig M. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

Eiseres stelt dat zij de Eritrese nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 2004. Zij stelt verder dat referent haar vader is.
Verweerder heeft op 30 september 2015 aan referent een verblijfsvergunning asiel verleend op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 6 november 2015 heeft referent om gezinshereniging gevraagd. Dit verzoek zag op zijn huidige echtgenote en hun gezamenlijke dochter, zijn drie kinderen uit een eerder huwelijk en tot slot op eiseres, een kind uit een vorige relatie.
In het besluit van 12 september 2017 is de aanvraag voor de huidige echtgenote van referent en haar dochter ingewilligd. Verweerder heeft in zijn besluit van 30 juni 2016 de aanvragen van de vier kinderen uit de eerdere relaties van referent afgewezen. Daarbij is vastgesteld dat zij (nog) niet geheel aan de voorwaarden voor een mvv-nareis voldoen.
Op 23 november 2018 heeft referent opnieuw een aanvraag om een mvv-nareis gedaan voor drie van zijn kinderen, waaronder eiseres. De kinderen verbleven op dat moment in Ethiopië bij de ex-vrouw van referent.
Verweerder heeft de aanvraag voor de twee kinderen uit het vorige huwelijk van eiser ingewilligd, maar de mvv voor eiseres is opnieuw afgewezen. Om voor een mvv-nareis in aanmerking te komen, moet eiseres namelijk zowel haar identiteit als de familierechtelijke relatie met referent en haar moeder aantonen. Dat is volgens verweerder niet gebeurd.
Beroep niet-tijdig
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit op 19 juni 2020. Omdat verweerder niet op dat bezwaar heeft beslist, heeft eiseres op 10 februari 2021 een ingebrekestelling aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft daarop ook niet beslist. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen van verweerder. Op 25 mei 2021 heeft verweerder alsnog een beslissing op het bezwaar van eiseres genomen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de termijn om te beslissen in bezwaar heeft overschreden. Dat is tussen partijen verder niet in geschil: verweerder erkent dat hij te laat heeft beslist. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is dan ook terecht ingesteld. Omdat eiseres geen belang meer heeft bij dit beroep niet-tijdig (er is immers inmiddels een besluit op het bezwaar genomen) is dit beroep niet-ontvankelijk. Eiseres heeft wel recht op een vergoeding van de proceskosten voor dit beroep. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak toelichten hoe hoog die vergoeding in dit geval moet zijn.
Dwangsommen
Eiseres maakt aanspraak op dwangsommen voor het niet-tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens haar is artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb niet van toepassing. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb wel van toepassing is en een uitzondering maakt voor situaties waarin het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens verweerder is dat hier het geval.
Tijdens de zitting heeft eiseres haar standpunt, dat artikel 4:17, zes lid, onder c, van de Awb in bezwaar niet van toepassing is, laten vallen. Zij betoogt dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond is en dat verweerder daarom gehouden is om dwangsommen te voldoen. Verweerder heeft immers onderzoek verricht en referent is gehoord.
De rechtbank kan de inhoudelijke vraag of het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is pas beantwoorden na een bespreking van het beroep en zal over dit punt aan het eind van deze uitspraak een oordeel geven.
Identiteit en familierechterlijke relatie
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen richt zich op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede tegen het bestreden besluit. Verweerder vindt dat eiseres niet aan de voorwaarden voor de mvv-nareis voldoet en heeft daarom haar bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres is het hiermee niet eens.
Om voor een mvv-nareis in aanmerking te komen moet eiseres zowel haar identiteit als de familierechtelijke relatie met haar moeder en referent aantonen. Verweerder heeft in zijn beleid toegelicht met welke bewijsmiddelen eiseres dat moet doen. [1] Eiseres beschikt niet over de benodigde officiële documenten. Zij heeft echter in plaats daarvan een doopakte en een ARRA/UNHCR ‘proof of registration’ overgelegd. Dit laatste document heeft zij ontvangen in een UNHCR vluchtelingenkamp.
13. Verweerder heeft de doopakte laten onderzoeken. Bureau Documenten heeft in een onderzoeksrapport van 17 april 2019 geconcludeerd dat het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat ook niet vastgesteld kan worden dat de inhoud ervan juist is. Daarom kan dit indicatieve document volgens verweerder niet dienen als bewijs van de identiteit van eiseres en de familierechterlijke relatie met haar ouders. De registratie van de ARRA is een kopie en de authenticiteit daarvan is daarom dus niet vast te stellen. Bovendien is niet duidelijk op basis van welke gegevens de registratie is opgesteld en ook blijkt niet uit het stuk wie de ouders zijn van eiseres.
13. Eiseres brengt naar voren dat Bureau Documenten de doopakte heeft teruggeven aan referent. Dit gebeurt volgens haar doorgaans alleen als de doopakte echt is of als Bureau Documenten er geen oordeel over kan geven. Eiseres vindt het rapport van Bureau Documenten verder ook niet inzichtelijk. Eiseres ziet bijvoorbeeld niet in waarom Bureau Documenten niet kan toelichten wat er feitelijk mist op de doopakte en ook is haar niet helder waarom Bureau Documenten het een probleem vindt dat er wijzigingen zijn aangebracht met pen. Dit laatste kan volgens eiseres destijds door de kerk zijn gedaan. Overigens ziet eiseres, anders dan Bureau Documenten stelt, op het origineel geen wijzigingen die met pen zijn aangebracht. Verweerder heeft volgens haar niet voldaan aan de vergewisplicht en is ten onrechte uitgegaan van het rapport van Bureau Documenten.
13. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. Volgens vaste rechtspraak van de hoogte bestuursrechter mag een bestuursorgaan bij zijn besluitvorming in beginsel uitgaan van een door een deskundigen opgesteld onderzoeksrapport. [2] Als een bestuursorgaan een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, als de belanghebbende geen eigen deskundigenadvies overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of het bestuursorgaan zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. [3]
16. Eiseres heeft geen eigen deskundigenadvies heeft overgelegd. Dat maakt dus dat de rechtbank alleen beoordeelt of verweerder heeft voldaan aan zijn zogenaamde vergewisplicht. Dat eiseres de doopakte heeft teruggekregen betekent – anders dan zij kennelijk aanneemt – niet dat dit document echt zou zijn of dat Bureau Documenten het document niet heeft kunnen onderzoeken. Het rapport is duidelijk in de conclusie dat de doopakte hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Daaraan ligt mede ten grondslag dat een essentieel element op de akte ontbreekt, er gegevens zijn aangebracht met pen en er wijzigingen zichtbaar zijn in de geboortedatum en de doopdatum. Verweerder heeft in dat verband niet hoeven toelichten welk essentieel element er precies ontbreekt. Terecht heeft hij uiteengezet dat dit soort informatie niet wordt gedeeld, omdat daarvan door anderen gebruik kan worden gemaakt in de toekomst. Tijdens de zitting heeft de rechtbank een document van eiseres onder ogen gekregen, wat volgens haar het originele exemplaar is dat Bureau Documenten heeft onderzocht. De rechtbank stelt vast dat daarop geen – met het blote oog - zichtbare wijzigingen met pen zijn aangebracht. Echter ook dat maakt niet dat verweerder niet uit mocht gaan van het rapport van Bureau Documenten. Het is namelijk niet gezegd dat het document dat tijdens de zitting is bekeken, ook het exemplaar is dat Bureau Documenten heeft onderzocht. De rechtbank kan dat in elk geval niet controleren. Bovendien is de rechtbank niet deskundig op het gebied van documenten. Als eiseres op dit punt twijfels had, had zij een contra-expertise moeten laten verrichten.
Samenvattend komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en mocht uitgaan van het rapport van Bureau Documenten en de daarin getrokken conclusie. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
16. Eiseres heeft zich ter zitting ook op het standpunt gesteld dat de doopakte in combinatie met de ARRA-registratie voldoende zouden moeten zijn om ook zonder DNA-onderzoek over te gaan tot de afgifte van een mvv.
16. Verweerder heeft in reactie daarop ter zitting uiteengezet dat ook als de doopakte echt zou zijn, het slechts een indicatief document dat niet zonder meer als bewijs kan dienen. De ARRA-registratie bevat verder geen informatie over de ouders van eiseres. Verweerder had dus ook bij een authentiek bevonden doopakte in aanvulling daarop een DNA-onderzoek aan eiseres moeten aanbieden.
16. De rechtbank volgt verweerder zijn standpunt dat ook wanneer uitgegaan wordt van een authentieke doopakte, deze doopakte in combinatie met de ARRA-registratie onvoldoende is om zonder DNA-onderzoek over te gaan tot de afgifte van een mvv Het gaat hier immers niet om officiële documenten. Verweerder heeft bovendien over de ARRA-registratie terecht opgemerkt dat het om een kopie gaat, dat niet duidelijk is op basis van welke gegevens de registratie is opgesteld en dat daaruit niet blijkt wie de ouders zijn van eiseres. Deze stukken maken, ook als zij gecombineerd worden, niet dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met haar gestelde ouders is aangetoond. Verweerder heeft hiermee, anders dan eiseres betoogt - dus geen genoegen heeft hoeven nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
DNA-onderzoek
16. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat DNA-onderzoek nodig is en heeft dit onderzoek ook aan eiseres aangeboden.
16. Eiseres betoogt dat verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting die volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] gehouden is om maatwerk te leveren. Zij verwijst in dat kader ook naar de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2020 [5] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 10 augustus 2020. [6] Het DNA-onderzoek zal volgens verweerder moeten plaatsvinden in Ethiopië, omdat Nederland geen eigen politieke vertegenwoordiging heeft in Eritera. Eiseres is het hiermee niet eens. Van de moeder van eiseres kan namelijk niet verwacht worden dat zij naar Adis Abbeba reist. Zij kan Eritrea niet zomaar uitreizen, zo blijkt uit het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea. Bovendien heeft moeder een nieuw gezin met kinderen en is het ook in praktische zin niet mogelijk om haar gezin achter te laten om naar Ethiopië te reizen. Verweerder had moeten zoeken naar een mogelijkheid om in Eritrea DNA-onderzoek te laten uitvoeren. Bijvoorbeeld met hulp van de Italiaanse ambassade. Verweerder heeft inmiddels wel een mvv verleend aan de kinderen van de ex-echtgenote van referent en eiseres moet dus alleen achterblijven bij haar stiefmoeder, wat haar situatie schrijnend maakt.
22. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Referent heeft in een gehoor van 12 juni 2020 verklaard dat de moeder van eiseres niet naar Ethiopië zou kunnen reizen, maar hij heeft zijn standpunt niet onderbouwd. De verwijzing naar het algemene ambtsbericht is daarvoor onvoldoende. Dat het moeilijk is om vanuit Eritrea naar Ethiopië te reizen maakt niet dat helemaal niet verwacht mag worden dat de moeder van eiseres zich inspant om uit te reizen. In de geschetste nieuwe gezinssituatie van moeder heeft verweerder, zonder verdere onderbouwing, ook geen onoverkomelijke belemmering hoeven zien om naar Addis Abeba te reizen. Dat eiseres in een schrijnende situatie zou verkeren als zij niet naar Nederland mag komen, heeft zij, zo heeft verweerder terecht overwogen, ook niet voldoende onderbouwd. Eiseres heeft immers van jongs af aan bij haar stiefmoeder verbleven en dat is niet gewijzigd. Eiseres heeft gesteld dat zij graag bij haar vader wil zijn, maar verweerder heeft haar situatie niet alleen om die reden als schrijnend hoeven aanmerken.
22. De verwijzing van eiseres naar de Gezinsherenigingsrichtlijn maakt dit niet anders. Deze richtlijn is er inderdaad voor bedoeld om gezinshereniging voor toegelaten asielzoekers mogelijk te maken. Dat neemt echter niet weg dat de gestelde familierelatie onderbouwd moet zijn en dat is hier dus niet het geval. Verweerder is eiseres en referent in voldoende mate tegemoet gekomen door een DNA-onderzoek aan te bieden. Het is aan hen om hiervan gebruik te maken of aannemelijk te maken dat dat in dit specifieke geval niet zou kunnen.
Afronding
22. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit ongegrond is. Zij volgt verweerder ook in diens vaststelling dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar van eiseres niet kan leiden tot een andersluidend standpunt. Dat is hier het geval. Referent is wel gehoord, maar dat gehoor heeft niet in bezwaar maar in de aanvraagfase plaatsgevonden. Het onderzoek dat verweerder heeft gedaan naar de doopakte was evenmin een onderzoek in bezwaar. De rechtbank volgt verweerder in de conclusie dat, omdat de identiteit van eiseres en de gezinsband niet vaststaat en van een schrijnende situatie geen sprake is, op voorhand duidelijk was dat het bezwaar tot niets zou leiden. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op dwangsommen voor het niet tijdig beslissen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
22. Wel maakt eiseres – zoals gezegd - aanspraak op een vergoeding van de proceskosten voor het gegrond beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 374,-. Ook moet verweerder het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:rectificatie - verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;d.d. - verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond22-11- 2021 - draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 81,- € 181,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) hoofdstuk C2 paragraaf 4.1.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1768).
3.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:505).
4.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van Europa van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.