Over de vraag of van eiseres bij terugkeer in Iran terughoudendheid kan worden verwacht in de uitoefening van haar geloofsovertuiging
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het uitoefenen van haar afwending van de islam dermate belangrijk is dat het niet kunnen uitoefenen van deze activiteiten en/of uitingen haar in de persoonlijke levenssfeer raakt. Volgens verweerder is het daarom mogelijk voor
1. Paragraaf C7/15.3.2 onder d van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
eiseres om zich in Iran terughoudend op te stellen in het uitoefenen van haar geloofsovertuiging;
IV) Over de vraag of eiseres bij terugkeer naar Iran voor haar familie heeft te vrezenEiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran voor represailles van familieleden heeft te vrezen. Eiseres heeft in het nader gehoor en aanvullend gehoor verklaard dat haar zus sinds vier of vijf jaar christen is, dat deze zus sinds haar aankomst in Nederland geen contact meer heeft met hun broer en moeder, en dat zij en haar zus door hun broer en moeder verstoten worden als zij erachter komen dat zij afvalligen zijn. Volgens verweerder is deze verklaring tegenstrijdig met een foto die op het Instagramaccount van de zus van eiseres is geplaatst. Daaruit blijkt dat de zus van eiseres in 2019 contact heeft gehad met hun broer.
7. In reactie op verweerders standpunten heeft eiseres primair het volgende aangevoerd:
Ad I) Eiseres stelt dat verweerder in zijn beleid (onder d) ten onrechte de risicogroep beperkt tot afvalligen die hun geloof actief uitdragen. Eiseres wijst erop dat er ook afvalligen zijn die geen geloof meer hebben en dat het in Iran juridisch gezien niet mogelijk is om geen religie te hebben. De enkele omstandigheid dat zij afvallig is, is daarom voldoende om een gegronde vrees voor dan wel een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM2 aan te nemen. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst eiseres naar het ambtsbericht inzake Iran van 22 februari 2021 (het ambtsbericht);
Ad II) Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte van haar verlangt dat zij haar afvalligheid actief uitdraagt/openlijk uit met een nieuwe geloofsovertuiging en/of religieuze activiteiten. Eiseres stelt dat veel afvalligen juist geen geloof meer hebben en dat verweerder in zijn werkinstructie 2019/18 zelf onderscheid maakt tussen afvalligheid en het beschikken over een geloofsovertuiging. In dit verband stelt eiseres dat verweerder een onjuiste definitie hanteert van het begrip ‘afvalligheid’. Volgens eiseres betekent afvalligheid in een land als Iran dat zij de schijn moet ophouden en tegen haar wil en geloof in, de islamitische regels en gebruiken te moeten volgen. Eiseres wijst erop dat zij in het nader gehoor heeft verklaard op welke wijze zij haar afvalligheid in Iran ‘actief’ probeerde te camoufleren. Verder stelt eiseres dat het voor haar niet mogelijk was om in Iran openlijk over haar afvalligheid te spreken.
Ad III) Eiseres voert aan dat zij in Iran gehouden was om uiting te geven aan de islam waar zij niet in geloofde en dat zij haar ware identiteit niet kon tonen. Hierdoor werd zij in haar persoonlijke levenssfeer geraakt. In Nederland voert zij gesprekken met mensen over haar afvalligheid en hoeft zij zich in het openbaar niet meer aan islamitische regels en gebruiken te houden. Eiseres stelt dat zij haar mening over de islam niet meer voor zich wil houden en dat zij ook niet meer bereid is om zich in Iran op te sluiten. Als zij zich bij terugkeer niet meer aan de islamitische regels en gebruiken gaat houden en zij zich op dezelfde wijze als in Nederland over haar afvalligheid vertelt, zal dit volgens eiseres tot ernstige problemen leiden. Eiseres betwist verweerders standpunt dat het voor haar mogelijk is om in Iran met gelijkgestemden over haar afvalligheid te spreken, omdat uit pagina 84 van het algemeen
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
ambtsbericht inzake Iran volgt dat afvalligheid in Iran niet wordt getolereerd en dat daarop de doodstraf staat/kan staan.
Ad IV) Eiseres stelt dat zij met haar verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran voor haar familieleden te vrezen heeft als zij er achter komen dat zij afvallig is. Dat haar zus een foto op Instagram heeft gepost, is volstrekt onvoldoende reden om de vrees voor problemen met haar familie niet geloofwaardig te achten, aldus eiseres.
Subsidiair heeft eiseres de rechtbank verzocht om aanhouding van haar zaak en hiervoor verwezen naar de vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de zaken met nummers 202005668/1/V2 en 202102293/1/V23 aan verweerder heeft gesteld over de positie van afvalligen in Iran en de wijze van beoordeling van (gestelde) afvalligheid en atheïsme. Eiseres heeft de brief met de vragen van de ABRvS aan verweerder overgelegd. Eiseres stelt dat de uitkomst in deze zaken van belang zijn voor de beoordeling van haar zaak.
Standpunt verweerder over het asielrelaas van eiseres (in het besluit van 16 juli 2020)
Over de berechting in 2017
8. Verweerder gelooft dat eiseres in 2017 wegens het nuttigen van alcohol is berecht, maar niet dat zij als gevolg daarvan als afvallig wordt gezien. Immers, eiseres is in de periode van februari 2017 tot haar vertrek in februari 2020 niet op grond van die berechting door de Iraanse autoriteiten van afvalligheid beschuldigd of vervolgd. Zij heeft Iran ook legaal en zonder problemen kunnen uitreizen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar afwending van de islam nooit kenbaar heeft gemaakt aan derden of anderszins actief heeft uitgedragen, dat eiseres niet heeft toegelicht waaruit blijkt dat haar leven in Iran onhoudbaar is geworden en dat uit haar verklaringen in het nader gehoor niet blijkt dat zij in de toekomst aan haar afwending van de islam uiting wil geven of dit actief wil uitdragen.
Over het incident op 6 februari 2020
9. De verklaringen van eiseres over het incident op 6 februari 2020 vindt verweerder niet geloofwaardig. Daarbij werpt verweerder tegen dat eiseres wisselende verklaringen heeft afgelegd, omdat zij enerzijds stelt dat de autoriteiten haar huis probeerden binnen te treden en vervolgens stelt dat zij haar huis zijn binnengetreden. Daarnaast heeft eiseres volgens verweerder vaag verklaard over het vermoeden dat de veiligheidsdienst achter het incident van 6 februari 2020 zit. Van eiseres mag verwacht worden dat zij meer kan vertellen over [A] en haar man die voor de Sepah zou werken. De verklaring van eiseres dat zij van collega’s van de nagelsalon heeft vernomen dat de man van [A] een hoge functie bij de Sepah heeft, is gebaseerd op verklaringen van derden en dus niet objectiveerbaar. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat de auto waarmee [A] bij de nagelsalon werd opgehaald te linken is aan haar man/de Sepah. Verweerder werpt verder tegen dat eiseres geen voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de verboden boeken op te bergen, terwijl zij een hoogopgeleide vrouw is en weet dat deze boeken verboden zijn in Iran. Volgens verweerder
3 Deze zaken zijn op 31 maart 2021 en 15 september 2021 bij de ABRvS op zitting behandeld. De ABRvS heeft verweerder verzocht om de antwoorden uiterlijk op 28 juni 2021 schriftelijk aan te leveren.
4 Zie rechtsoverweging 1 van de tussenuitspraak van 16 april 2021.
5 Zie pagina 5 van het voornemen, waarbij verweerder verwijst naar de verklaringen van eiseres op pagina 6 van het nader gehoor van 18 februari 2020.
heeft eiseres ook wisselend verklaard over de boeken. Zo heeft eiseres eerst verklaard dat zij vergeten was dat de boeken in haar kast lagen. Vervolgens heeft eiseres verklaard dat zij wel wist dat deze boeken in haar huis lagen, maar dat haar huis een veilige plek was omdat er niemand langskwam.6 Volgens verweerder is het daarom niet geloofwaardig dat eiseres in het bezit was van de verboden boeken en dat [A] deze op 6 februari 2020 zou hebben gezien in het huis van eiseres.
10. Eiseres heeft verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van haar asielrelaas in de gronden van beroep van 29 september 2020 gemotiveerd betwist.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het incident van 6 februari 2020 op grond van de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig is.
Over de huiszoeking op 6 februari 2020
Over de huiszoeking heeft eiseres in haar vrije relaas verklaard dat haar buurjongen/buurman had verteld dat er een paar personen in het gebouw waren geweest en haar huis wilden binnentreden. Vervolgens heeft eiseres op de vraag “Waarom denkt u dat de autoriteiten op dit moment naar u op zoek zijn?” geantwoord dat er mensen naar haar op zoek zijn, dat deze in haar woning zijn geweest en weten dat zij zich van de islam heeft afgewend. Daarbij heeft eiseres verklaard dat de buurman aan haar heeft verteld dat die mensen in haar huis zijn geweest. De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat deze twee verklaringen dermate wisselend zijn dat de huiszoeking daarmee ongeloofwaardig moet worden geacht. Immers, de verklaring in het vrije relaas sluit niet uit dat de personen die het huis van eiseres wilden binnentreden daar uiteindelijk ook in waren geslaagd. Uit het nader gehoor blijkt alleen dat verweerder heeft gevraagd of er personen bij het huis van eiseres zijn langs geweest en niet dat is doorgevraagd of die personen ook daadwerkelijk in haar huis zijn geweest.
Over het vermoeden dat de veiligheidsdienst achter de huiszoeking zit
Over het vermoeden van eiseres dat de veiligheidsdienst achter het incident van
6 februari 2020 zit, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat [A] een invloedrijke klant was, dat zij heeft gezien dat [A] door een auto met het teken/embleem van de Sepah bij de nagelsalon werd opgehaald en dat [A] niet over de functie van haar echtgenoot vertelde omdat dat geheime informatie was.
In de correcties en aanvullingen (C&A) heeft eiseres naar voren gebracht dat ze uit de verhalen van [A] opmaakte dat haar echtgenoot een hoge functie had en dat de eigenaar en een oudere collega van de nagelsalon ook aan haar hadden verteld dat de echtgenoot van [A] een belangrijk persoon bij de Sepah was. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat de auto waarmee [A] naar de nagelsalon kwam en werd opgehaald een paars kenteken had met het embleem van een Kalasjnikov. Daar omheen stond de naam Sepah en dit kenteken bestond alleen uit cijfers. Deze auto viel op, omdat overige autokentekens in Iran geel en wit zijn met een vlag.
6 Pagina 6 en 7 van het voornemen.
7 Pagina 6 van het nader gehoor van 18 februari 2020.
8 Pagina 10 van het nader gehoor van 18 februari 2020.
9 Pagina 9 van het nader gehoor van 18 februari 2020.
10 C&A van 19 februari 2020.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder nader had moeten motiveren waarom van eiseres mag worden verlangd dat zij meer over [A] en haar echtgenoot kon vertellen en dat zij de auto aan de Sepah kan linken. Gelet op de aard van de relatie tussen eiseres en [A] en de omstandigheid dat de Sepah een strijdmacht is die verantwoordelijk is voor het islamitische systeem, acht de rechtbank het niet zonder meer bevreemding wekkend dat eiseres niet in staat was om over de naam en de functie van de echtgenoot van [A] te verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarnaast over de auto waarin [A] reisde voldoende specifieke kenmerken gegeven om te kunnen controleren of deze aan de Sepah is te linken. Verweerder heeft zijn standpunt niet gerelateerd aan bij hem bekende bronnen met algemene en specifieke informatie over de situatie in Iran, of aan zijn ervaringen met de beoordelingen van de geloofwaardigheid van vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen. Gelet op de aard van de tegenwerping had verweerder dit wel moeten doen, zodat dit voor de bestuursrechter controleerbaar is. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de ABRvS van 24 juni 2020 en 15 november 2016.
Over de verboden boeken
Eiseres heeft in de zienswijze en in beroep aangevoerd dat zij in het nader gehoor heeft beschreven welke verboden boeken in haar huis lagen die door [A] op 6 februari 2020 zijn gezien, zodat het aannemelijk is dat zij over deze boeken beschikte. De rechtbank overweegt dat eiseres, voor zover hier relevant, tijdens het nader gehoor het volgende over de boeken heeft verklaard:
“Wat voor boeken heeft deze vrouw gezien dat zij besloot om u aan te geven?
Ik heb al die boeken gehad zoals de uitleg van de Bijbel, de Bijbel zelf in het Farsi, het boek 23 jaar van Ali Dashti.
Waarom had u die boeken in uw kast liggen wetende dat deze boeken verboden zijn?
In eerste instantie mijn huis was heel klein en ten tweede niemand kwam bijna bij mij thuis. Ik had geen contact met andere mensen die in mijn huis kwamen. Mijn huis was mijn veilige plekje.
Waarom heeft u die boeken niet weggehaald op het moment dat u bezoek kreeg van een vrouw waarvan de man bij Sepah werkt?
Op dat moment heeft mijn hoofd niet gewerkt. Ik heb helemaal niet opgelet.
Vind u dat niet vreemd dat u daar niet over nadacht terwijl dit zo’n grote impact kan hebben?
Ik heb al sinds heel lang die boeken niet met gelezen. Het is niet zo dat ik die boeken elke dag las. Ik was het helemaal vergeten.
Als het in Iran verboden is om die boeken in huis te hebben, u besluit om de vrouw van een man die bij Sepah werkt bij u thuis uit te nodigen, waarom neemt u dan geen voorzorgsmaatregelen?
In eerste instantie heb ik haar niet uitgenodigd. Zij kwam voor haar nagels en zij heeft nadrukkelijk naar mij gevraagd. Op dat moment heb ik helemaal niet nagedacht. Ze kwam heel onverwacht ik was helemaal niet voorbereid op haar komst.
11 Zie pagina 6 van het ambtsbericht van februari 2021.
14 Pagina 18 en 19 van het nader gehoor. Wat cursief is weergegeven is de vraag die aan eiseres is gesteld. Wat niet cursief is weergegeven is het antwoord dat eiseres heeft gegeven.
U vertelde dat zij u van tevoren heeft gebeld om een afspraak met u te maken dan was u toch wel voorbereid op haar komst?
Zij kwam heel snel langs. Bovendien ik was helemaal vergeten dat die boeken daar lagen.
Begrijp ik hieruit dat u niet meer wist dat u die boeken in uw kast had liggen?
Ik wist dat die boeken daar lagen maar mijn huis was voor mij een veilig plekje. Het was mijn huis, niemand komt bij mij langs wat ik wilde daar dat kon ik doen.
Ik begrijp niet helemaal dat als u wist dat u deze boeken in uw kast had liggen u niet vo ordat deze vrouw bij uw thuis langs kwam deze boeken heeft verstopt gelet op de consequenties die het zou hebben als deze vrouw erachter zou komen dat u deze boeken las.
Het moment dat zij mij belde heb ik helemaal niet nagedacht dat zij een belangrijke vrouw was. Ik heb helemaal niet nagedacht dat ik die boeken die in mijn kast lagen. Nogmaals niemand kwam bij mij thuis lang. Mijn huis was op de voet van een bergje je moet een helling oplopen en daarom wil niemand naar mijn huis komen.
U heeft eerder verklaard dat u wist dat deze vrouw de vrouw is van een man die bij Sepah werkt. Nu verklaart u dat u op het moment dat zij u belde u niet wist wie deze vrouw was. Kunt u dat uitleggen?
Ik heb niet nagedacht dat zij voor mij hoofdpijn zou veroorzaken. Aangezien zij een belangrijke persoon was heb ik haar toegelaten in mijn huis te komen en dat ik haar nagels zou doen. Want wij proberen altijd om kanten tevreden te houden.”
De rechtbank is van oordeel dat eiseres meer over de boeken heeft verklaard dan verweerder in het voornemen heeft aangehaald. Gelet op de hiervoor weergegeven vraagstelling en antwoorden uit het nader gehoor, kan de rechtbank verweerder niet volgen in het standpunt dat eiseres wisselende verklaringen over de boeken heeft afgelegd. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat eiseres de verboden boeken al heel lang niet meer had gelezen en dat zij om die reden vergeten was dat zij deze in de boekenkast had liggen. Om dezelfde reden had zij – mede vanwege het onverwachte en snelle bezoek van [A] bij haar thuis en omdat er normaliter niemand bij haar thuis kwam – er niet aan gedacht om de verboden boeken te verbergen. Deze verklaringen vindt de rechtbank niet op voorhand ongeloofwaardig en daarmee ook onvoldoende voor het standpunt van verweerder dat het niet geloofwaardig is dat eiseres over deze boeken beschikte.
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eiseres op grond van de door haar afgelegde verklaringen ongeloofwaardig is. De rechtbank is van oordeel dat de vragen die de ABRvS recentelijk aan verweerder heeft gesteld – gelet op wat partijen over en weer hebben aangevoerd (zie rechtsoverwegingen 6 en 7) – van belang zijn voor de beoordeling van de beroepsgronden en voor het oordeel of verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek voldoende heeft hersteld. De rechtbank kan daarom niet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit en het aanvullend besluit in stand laten noch zelf in zaak voorzien.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om nogmaals een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou
15 Pagina 6 en 7.
16 In het bijzonder de vragen 1, 2, 3, 5 en 7 van de ABRvS.
inhouden. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het aanvullend besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen waarbij deze uitspraak en de uitspraken in de zaaknummers in de zaken met nummers 202005668/1/V2 en 202102293/1/V2 betrokken moeten worden. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).