ECLI:NL:RBDHA:2021:16888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.12611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 november 2021, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 19 december 2020 was overschreden en dat er tot op heden geen beslissing was genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had verweerder op 13 juli 2021 in gebreke gesteld, waardoor de rechtbank bevoegd was om het beroep te behandelen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een vergoeding van € 374,- aan proceskosten toegekend aan eiser, omdat hij een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De rechtbank heeft de termijn voor het nemen van een beslissing vastgesteld op negen weken na de uitspraak, waarbij rekening is gehouden met de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming en het belang van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12611
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: T. Kleve).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking getreden. De Tijdelijke wet regelt dat het niet meer mogelijk is om dwangsommen te verbeuren of beroepen tegen het niet tijdig beslissen in te dienen. Op 3 maart 2021 is een wetsvoorstel voor de definitieve afschaffing van dwangsommen in asielzaken ingediend bij de Tweede Kamer. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State aangaande dat wetsvoorstel heeft verweerder besloten dat één jaar na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet het indienen van beroepen niet tijdig beslissen opnieuw mogelijk wordt gemaakt, zonder dat dit leidt tot dwangsommen. Hiertoe is artikel 1 van de Tijdelijke wet na één jaar automatisch aangepast.
3. In artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dat luidt vanaf 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat per
11 juli 2021 beroepen kan worden ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Het betekent echter niet dat met het instellen van dat beroep kan worden bereikt dat er dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd.
4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 13 juli 2021, dus onder de gewijzigde Tijdelijke wet, in gebreke heeft gesteld. De rechtbank is daarom bevoegd om van het beroep kennis te nemen. Op 19 december 2020 was de beslistermijn, zoals verweerder ook heeft erkend, overschreden. Omdat tot op heden nog geen beslissing op de asielaanvraag van eiser is genomen verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het met een besluit
gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
6. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op “de automatische dwangsomregeling” merkt de rechtbank op dat deze regeling gelet op artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval niet van toepassing is.
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb).
8. In zijn verweerschrift stelt verweerder het volgende. Op 8 juli 2020 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gedaan in een hoger beroep van verweerder.1 In die uitspraak is bepaald dat de nadere termijnen die door de rechtbank wordt opgelegd niet onnodig lang, noch onrealistisch kort mag zijn. Hierdoor is door de Afdeling het 8+8 wekenmodel aangewezen. Verweerder is voornemens om op de aanvraag te beslissen door middel van een ééndagstoets asiel (EDT). Verweerder kan geen toezegging doen wanneer deze EDT zal plaatsvinden. Gezien de omstandigheden rondom het onderzoek van de asielaanvraag van eiser verzoekt verweerder aan de rechtbank om een nadere termijn op te leggen van één week nadat de EDT is geweest.
9. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser voor zijn opvolgende asielaanvraag nog niet de kans heeft gehad om zijn aanvraag te onderbouwen en dat nog niet duidelijk is of de aanvraag van eiser in de AA-procedure of de VA-procedure zal worden behandeld.
10. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van negen weken. De rechtbank ziet voor de planning van de EDT-procedure van eiser geen reden om af te wijken van de acht weken die de Afdeling in haar uitspraak van
8 juli 2020 stelt. Omdat verweerder stelt één week nodig te hebben voor het nemen van een besluit nadat het gehoor heeft plaatsgevonden, draagt de rechtbank verweerder daarom op om uiterlijk binnen negen weken na deze datum, dus op 1 februari 2022, een beslissing te nemen op de aanvraag van eiser.
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag te nemen, in ieder geval binnen negen weken na deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
30 november 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.