In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in een procedure over een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Chinese nationaliteit houdende vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'familie en gezin'. Deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en niet voor vrijstelling in aanmerking kwam. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er een terugkeerbesluit tegen haar was uitgevaardigd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. F. Jansen. De Staatssecretaris was niet aanwezig op de zitting. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, ondanks het standpunt van de Staatssecretaris dat er geen concrete uitzettingsdatum bekend was. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en schorste het bestreden besluit, waardoor verzoekster de beslissing op haar bezwaar in Nederland mocht afwachten. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.
De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid voor verzoekster om haar bezwaar in Nederland af te wachten, vooral gezien het feit dat er een terugkeerbesluit tegen haar was uitgevaardigd. De voorzieningenrechter volgde de argumenten van verzoekster en oordeelde dat het belang van verzoekster zwaarder woog dan dat van de Staatssecretaris.