ECLI:NL:RBDHA:2021:16875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL 21.12166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot terugkeer naar Hongarije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een bevel tot onmiddellijke terugkeer naar Hongarije had ontvangen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 23 juli 2021 werd het primaire besluit genomen, waarna verzoeker op 24 september 2021 te horen kreeg dat zijn bezwaar kennelijk ongegrond was verklaard. Verzoeker trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in op 9 november 2021 en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij heeft vastgesteld dat er geen sprake is van tegemoetkomen door verweerder, omdat het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond was verklaard. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om veroordeling in de proceskosten werd dan ook afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. S. van den Broek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12166
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. van der Heijden).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 juli 2021 een bevel om onmiddellijk terug te keren naar Hongarije aan verzoeker uitgereikt (het primaire besluit).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met het besluit van 24 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard.
Daarna heeft verweerder op 14 oktober 2021 een brief gestuurd waarin hij schrijft dat 24 september 2021 een beslissing is genomen op het bezwaar dat connex was aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Ook schrijft hij dat de termijn om beroep in te stellen net is ingegaan en dat nog niet is gebleken van een beroepschrift en een petitumwijziging van het verzoek. Om deze reden voldoet het verzoek volgens verweerder niet meer aan het connexiteitsvereiste en zou het niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 november 2021 ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder met de brief van 9 november 2021 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder met het besluit van 24 september 2021 tegemoet is gekomen aan het bezwaarschrift van verzoeker en als gevolg daarvan gehouden is om de proceskosten te vergoeden.
3. Uit rechtspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake is, indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het primaire besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het verzoekschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren.
4. De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit geval geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Met het besluit van 24 september 2021 is het bezwaar immers kennelijk ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot veroordeling in de proceskosten daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
1 Bijv. uitspraken van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816 en 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1487.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson S. van den Broek
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.