ECLI:NL:RBDHA:2021:16875
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot terugkeer naar Hongarije
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een bevel tot onmiddellijke terugkeer naar Hongarije had ontvangen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 23 juli 2021 werd het primaire besluit genomen, waarna verzoeker op 24 september 2021 te horen kreeg dat zijn bezwaar kennelijk ongegrond was verklaard. Verzoeker trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in op 9 november 2021 en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij heeft vastgesteld dat er geen sprake is van tegemoetkomen door verweerder, omdat het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond was verklaard. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om veroordeling in de proceskosten werd dan ook afgewezen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. S. van den Broek.