In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, van Eritrese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, die werd bijgestaan door haar gemachtigde. Tijdens de zitting is ook een tolk aanwezig geweest.
Eiseres stelde dat zij Eritrea had moeten ontvluchten vanwege de deserteurstatus van haar man en dat de autoriteiten haar hiervoor verantwoordelijk hielden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit, nationaliteit en herkomst. De rechtbank vond de verklaringen van eiseres inconsistent en niet geloofwaardig, vooral omdat zij eerder een visum had aangevraagd met een andere naam en geboortedatum. Eiseres had wel een identiteitskaart overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende was om haar identiteit vast te stellen.
De rechtbank concludeerde dat het aan eiseres was om haar identiteit aannemelijk te maken, en dat de Staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat dit niet was gebeurd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de asielmotieven alleen betekenis hebben tegen de achtergrond van de identiteit van de vreemdeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier R.G.A. Beijen.