Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14000
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], met V-nummer: [V-nummer]
,eiseres (gemachtigde: mr. L. Sinoo),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. Akgün).
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 15 april 2021 met zaaknummer NL21.3478. In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking getreden. De Tijdelijke wet regelt dat het niet meer mogelijk is om dwangsommen te verbeuren of beroepen tegen het niet tijdig beslissen in te dienen. Op 3 maart 2021 is een wetsvoorstel voor de definitieve afschaffing van dwangsommen in asielzaken ingediend bij de Tweede Kamer. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State aangaande dat wetsvoorstel heeft verweerder besloten dat één jaar na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet het indienen van beroepen niet tijdig beslissen opnieuw mogelijk wordt gemaakt, zonder dat dit leidt tot dwangsommen. Hiertoe is artikel 1 van de Tijdelijke wet na één jaar automatisch aangepast.
2. Artikel 1 van de Tijdelijke wet luidt vanaf 11 juli 2021 als volgt: de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb haar niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de gelijkstelling uit artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb opnieuw van toepassing is, zodat per 11 juli 2021 opnieuw beroepen niet tijdig beslissen kunnen worden ingediend. Het buiten toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a van de Awb betekent echter dat de vreemdeling ook onder de gewijzigde Tijdelijke wet met het instellen van beroep niet tijdig beslissen niet kan bereiken dat er dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd.
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken haar verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Het buiten toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a van de Awb betekent verder dat beroepen niet tijdig beslissen nog slechts beoordeeld kunnen worden volgens de Awb, en meer specifiek volgens de artikelen 6:2 (gelijkstelling met een besluit), 6:12 (ingebrekestelling) en 8:72, vierde lid, van de Awb (het stellen van een nadere termijn). Het zesde lid van artikel 8:72 van de Awb (het opleggen van een dwangsom) blijft buiten toepassing.
5. Op 15 april 2021 heeft deze rechtbank zittingsplaats te Utrecht het beroep met zaaknummer NL21.3478 gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank aan verweerder een beslistermijn opgelegd van acht weken. Als verweerder zich niet aan deze termijn zou houden dan verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-. Eiseres stelt nu nogmaals beroep in omdat de beslistermijn is afgelopen en de dwangsom is volgelopen. De rechtbank stelt vast dat verweerder nog geen besluit heeft genomen.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden haar die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
8. In het verweerschrift stelt verweerder het volgende. Op 8 juli 2020 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gedaan in een hoger beroep van verweerder.1 In die uitspraak is bepaald dat de nadere termijnen die door de rechtbank wordt opgelegd niet onnodig lang, noch onrealistisch kort mag haar. Hierdoor is door de Afdeling het 8+8 wekenmodel aangewezen. Gezien de omstandigheden rondom het onderzoek van eises(es) verzoekt verweerder aan de rechtbank om een nadere termijn van acht weken op te leggen.