ECLI:NL:RBDHA:2021:16856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16132 en NL21.16141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit, was op 6 oktober 2021 aangehouden op verdenking van het bezit van wapens, wat later onterecht bleek te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 7 oktober 2021 is opgelegd, samen met een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing ervan. Eiser heeft aangevoerd dat hij als toerist naar Nederland was gekomen en dat hij zijn paspoort niet bij zich had op het moment van aanhouding. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de gronden voor het terugkeerbesluit dezelfde waren als die voor de maatregel van bewaring, waardoor het besluit gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.16132 en NL21.16141
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser een terugkeerbesluit met een inreisverbod van twee jaar (bestreden besluit 2) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 oktober 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1969.
Bestreden besluit 1
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Strafrechtelijk voortraject
3. Eiser voert aan dat hij is aangehouden omdat hij ervan werd verdacht wapens in zijn bezit te hebben. Dit bleek achteraf onterecht te zijn. De spullen van eiser, waaronder een rijbewijs en paspoort, lagen op dat moment in een bungalow waar hij het adres niet van wist. Deze spullen zijn uiteindelijk afgeleverd bij het detentiecentrum op 19 oktober 2021. Als eiser zijn eigen spullen mee had kunnen nemen had hij zelf terug kunnen vliegen en had eiser niet in bewaring hoeven te worden gesteld. Hij kon zijn vliegticket zelf betalen en wilde ook zelfstandig vertrekken.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser is op 6 oktober 2021 aangehouden op grond van de Wet Wapens en Munitie. Voor zover eiser heeft willen klagen over het strafrechtelijke voortraject, mag de bewaringsrechter niet oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Dit is vaste jurisprudentie1. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser voert ten aanzien van de zware grond 3a aan dat hij als toerist naar Nederland is gekomen en dat hij met zijn paspoort op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Hij had zijn paspoort op het moment van aanhouding niet bij zich, omdat deze in de bungalow lag waarvan hij het adres niet wist. Ten aanzien van de lichte grond 4d voert eiser aan dat hij
€600 in de bungalow had liggen en ook dat hij geld vanuit huis had kunnen laten
overmaken. Hij beschikte dus wel over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van eiser dat hij als toerist naar Nederland is gekomen heeft hij enkel onderbouwd met de stelling dat hij in het bezit is van een paspoort. Dit heeft eiser echter niet met stukken onderbouwd. Verweerder is bij het opleggen van de maatregel van bewaring er vanuit gegaan dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende motivering om de zware grond 3a feitelijk juist te achten. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser zijn persoonlijke spullen, waaronder zijn gestelde paspoort, voor zijn vlucht naar Colombia heeft teruggekregen. Hij had dus vanaf dat moment eenvoudig kunnen aantonen dat hij in bezit was van een paspoort.
8. Aangezien de zware gronden 3a en de niet bestreden lichte gronden 4a en 4c, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, behoeft de lichte grond 4d en wat eiser daartegen heeft aangevoerd geen bespreking meer.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3074.
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Lichter middel
9. Eiser voert verder aan dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft onderbouwd waarom verweerder in zijn geval had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij geen lichter middel heeft toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestreden besluit 2
11. Eiser voert aan dat hij niet in Nederland wilde blijven, waardoor het niet nodig was om de maatregel van bewaring op te leggen en het terugkeerbesluit en inreisverbod dus ook ten onrechte zijn opgelegd.
12. De rechtbank stelt vast dat de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen dezelfde zijn als de gronden voor de maatregel van bewaring. De rechtbank verwijst naar haar motivering onder rechtsoverwegingen 7 en 8. Hieruit volgt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en dat de lichte gronden 4a en 4c niet zijn bestreden. Uit de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen volgt het risico dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen, daarom mocht verweerder dit terugkeerbesluit opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen
13. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
23 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.