ECLI:NL:RBDHA:2021:16854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17591 en NL21.17613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging inreisverbod en ongegrondverklaring maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem was opgelegd op 3 november 2021. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet voldoende gemotiveerd was door de verweerder, waardoor het in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het inreisverbod, maar verklaarde het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring niet betwist waren door de eiser en dat deze gronden de maatregel konden dragen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen aan de rechtsbijstandverlener, omdat aan de eiser een toevoeging was verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.17591 en NL21.17613
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theoloudou).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 november 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
Over bestreden besluit 1
2. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien. Eiser heeft tijdens het gehoor voor het inreisverbod van 3 november 2021 gezegd dat het inreisverbod voor hem betekent dat hij Albanië niet uit kan reizen en dat hij niet kan werken in Europa. Hij zal de komende twee jaar in dezelfde situatie terecht komen als waar hij nu in zit. Eiser wilde werken in Europa voor een beter leven en om voor zijn zusje te kunnen zorgen. Door dit inreisverbod kan dit niet de komende twee jaar.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hebben gegeven om af te zien van het opleggen van het inreisverbod of de duur daarvan te verkorten. Het inreisverbod is dan ook in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet zorgvuldig en niet deugdelijk is gemotiveerd.
4. De rechtbank ziet in de reactie die verweerder ter zitting heeft gegeven dat de door eiser aangevoerde belangen niet relevant zijn, geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover betrekking hebbende op het inreisverbod geheel in stand blijven. De stellingen van eiser hadden namelijk in bestreden besluit 1 kenbaar meegewogen moeten worden.
5. Het beroep tegen besteden besluit 1 is gegrond. Bestreden besluit 1, voor zover dat ziet op het inreisverbod, zal worden vernietigd.
Over bestreden besluit 2
6. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Verlengde ophouding
7. Eiser voert aan dat zijn ophouding al na één uur en 45 minuten is verlengd vanwege capaciteitsgebrek op het moment dat een groep vreemdelingen werd aangetroffen. Niet is gebleken hoe groot de groep was en wat er uiteindelijk is gebeurd. Het is onvoldoende gemotiveerd waarom de ophouding is verlengd.
8. In de beschikking verlenging ophouding van 2 november 2021 is onder meer vermeld dat het onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van eiser nog niet was afgerond en dat eiser hierover niet tijdig gehoord kon worden. Hieruit blijkt genoegzaam dat, daargelaten de vraag of er sprake was van een capaciteitsgebrek, de ophouding mede is verlengd, omdat het onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van eiser nog niet was afgerond. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist en dat de gronden de maatregel kunnen dragen.
Over de beroepen
11. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond en de rechtbank zal dit besluit voor wat betreft het inreisverbod vernietigen. Het beroep tegen de maatregel van bewaring, bestreden besluit 2, is ongegrond.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigd bestreden besluit 1 wat het inreisverbod betreft;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.