Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de zienswijze voeren eisers aan dat verweerder het geconstateerde gebrek met de aanvullende motivering van 19 juli 2021 niet toereikend heeft hersteld. Volgens eisers is sprake van inmengingin hun familie- en gezinsleven, omdat het familie- en gezinsleven van eiser 3 en eiseres 4 tijdens rechtmatig verblijf in Nederland is ontstaan. Het primaire standpunt van verweerder, dat weigering van de verblijf geen strijd met artikel 8 van het EVRM oplevert omdat geen van eisers rechtmatig verblijf hebben, houdt volgens eisers geen stand.
3. De rechtbank verwerpt dit betoog van eisers. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank mogen concluderen dat van inmenging in het familie- of gezinsleven van eisers onderling geen sprake is, omdat eisers nu geen van allen een verblijfsvergunning in Nederland hebben. Zij dienen Nederland allemaal te verlaten. De weigering van de aangevraagde verblijfsvergunningen leidt er dan niet toe dat de gezinsleden van elkaar gescheiden worden.
4. Eisers stellen vervolgens dat het gezins- en privéleven van eiser 3 en eiseres 4 tijdens rechtmatig verblijf is aangegaan en het privéleven van eiser 3 is geïntensiveerd gedurende rechtmatig verblijf. Het criterium van verweerder, dat sprake moet zijn van uitzonderlijke of bijzondere omstandigheden, past volgens eisers dan niet.
5. De rechtbank verwerpt dit betoog van eisers. Verweerder heeft mogen meewegen dat eiser 3 en eiseres 4 op en na 1 januari 2009 geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en dat zij meermaals zijn aangezegd om te vertrekken. Verweerder heeft vervolgens niet ten onrechte geconcludeerd dat de nu ontstane situatie, dat eiser 3 ruim achttien jaar, eiseres 4 ruim twaalf jaar en eisers 1 en 2 al vanaf hun geboorte in Nederland verblijven, het gevolg is van de keuze die de ouders hebben gemaakt om geen gehoor te geven aan de aanzeggingen. Weliswaar zijn eiser 3 en eiseres 4 hun privéleven aangegaan tijdens rechtmatig verblijf tot 1 januari 2009, maar zij hebben hun privéleven geïntensiveerd ná afloop van de periode van rechtmatig verblijf. Vanaf 1 januari 2009, dus ook bij geboorte van eiseres 1 in 2013 en van eiser 3 in 2015, was hun verblijfsrecht op zijn minst onzeker. Verweerder heeft dan niet ten onrechte het criterium gehanteerd dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven onderscheidenlijk familie- en gezinsleven.
6. Eisers stellen ook dat sprake is van zeer sterke sociale en economische banden met Nederland. Eiser 3 woont sinds 2003 in Nederland en heeft hier gestudeerd en gewerkt. Nu werkt hij al lange tijd als zelfstandig ondernemer in de zorg. Eisers spreken de Nederlandse taal. Eiseres 1 en eiser 2 zijn hier geboren en opgegroeid. Zij gaan naar school en hebben goede schoolresultaten. Eisers zijn sociaal en cultureel actief, ze gaan naar de bibliotheek en de kerk. De kinderen gaan naar een Nederlandse bijbelclub en de ouders hebben vrijwilligerswerk gedaan. Het standpunt van verweerder, dat deze banden met Nederland niet sterk zijn en inherent en gebruikelijk aan verblijf in Nederland, geeft volgens eisers geen blijk van een juiste weging van deze banden. Voorts geeft verweerder hierbij ten onrechte niet aan in hoeverre de belangen van de kinderen, die een ‘primary consideration’ moeten zijn, tot wortelingin Nederland hebben geleid en in het voordeel van eisers worden meegewogen.
7. De rechtbank verwerpt het betoog van eisers. Verweerder heeft in de aanvullende motivering meegewogen dat eisers sociale en economische banden met Nederland hebben. Daarbij heeft verweerder meegewogen dat de periode van het verblijf van de kinderen van nu bijna acht jaar (eiseres 1) en zes jaar (eiser 2) niet als onderscheidend lang wordt beschouwd. De door hen opgebouwde banden zijn inherent aan hun verblijf als minderjarige in Nederland en worden door verweerder als gebruikelijk aangemerkt. De rechtbank ziet hierin geen onjuiste weging van deze banden. Dat de banden die door de kinderen zijn opgebouwd als ‘sterk’ moeten worden beschouwd, hebben eisers niet verder onderbouwd. Het gegeven dat de kinderen het goed doen op school en naast school naar een Nederlandse bijbelclub gaan, is daarvoor onvoldoende. Voorts heeft verweerder meegewogen dat de kinderen nooit in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning en dat hun ouders sinds 1 januari 2009 geen verblijfsrecht meer hebben. Daarbij heeft verweerder ook het algemeen belang van de Nederlands staat betrokken tot het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en het economisch belang van de bescherming van de woning- en arbeidsmarkt en de bescherming van het onderwijs- en gezondheidszorgsysteem en de infrastructuur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de sociale en economische banden van eisers toereikend meegewogen in de belangafweging en, afgezet tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat, in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat de belangen van eisers niet zodanig bijzonder zijn dat deze zwaarder wegen dan het algemeen belang van de Nederlandse staat.
8. Eisers stellen ook dat eiser 3 een positieve bijdrage heeft geleverd en nog steeds levert aan de Nederlandse maatschappij. Hij heeft in het verleden als kennismigrant gewerkt en beschikt over dusdanige vaardigheden dat hij in staat is om over een langdurige periode zelfstandig voldoende middelen te genereren om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Dit is ten onrechte niet in het voordeel van eisers meegewogen.
9. De rechtbank verwerpt het betoog van eisers. Verweerder heeft in de aanvullende motivering meegewogen dat eiser 3 als kennismigrant heeft gewerkt en dat hij nadien als zelfstandige voldoende middelen heeft gegenereerd om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. De arbeidsvaardigheden heeft verweerder in het voordeel van eisers meegewogen. Verweerder heeft daaruit ook geconcludeerd dat eiser 3, gezien zijn arbeidsvaardigheden, in staat wordt geacht in Ghana werk te vinden. Voorts is er geen objectieve belemmering voor uitoefening van het arbeids- en gezinsleven in Ghana. Daartegenover heeft verweerder het algemeen belang van de Nederlandse staat gezet, die een restrictief toelatingsbeleid voert. De rechtbank ziet hierin geen onjuiste of onredelijke weging van de belangen van eisers enerzijds en de Nederlandse staat anderzijds.
10. Eisers stellen voorts dat verweerder de langdurige gedoogsituatie ten onrechte niet als ‘important feature’ in het voordeel van eisers heeft meegewogen. Verweerder was bekend met het onrechtmatig verblijf van eiser 3 en heeft hierop niet geacteerd, waardoor een gedoogsituatie is ontstaan die eisers in staat heeft gesteld sterke banden met Nederland op te bouwen.
11. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorop mogen stellen dat eisers 3 en 4 nimmer gehoor hebben gegeven aan de aanzeggingen om Nederland te verlaten, nadat hun rechtmatig verblijf per 1 januari 2009 is geëindigd. De gevolgen daarvan heeft verweerder niet ten onrechte voor rekening en risico van eisers mogen stellen. Dat verweerder niet is overgegaan tot gedwongen uitzetting, doet niet af aan de plicht van eisers om uit Nederland te vertrekken. De rechtbank ziet dan niet dat sprake is van een gedoogsituatie, die verweerder in het voordeel van eisers moet meewegen.
12. Verweerder heeft het gebrek in het bestreden besluit met de aanvullende motivering van 19 juli 2021 toereikend hersteld. Met deze aanvullende motivering is de afwijzing van de aangevraagde verblijfsvergunningen in het bestreden besluit draagkrachtig gemotiveerd.
13. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hiermee vervalt ook de in de tussenuitspraak opgenomen voorlopige voorziening.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).