ECLI:NL:RBDHA:2021:16849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Poolse Unieburger op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Poolse Unieburger, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen het bestreden besluit van 4 november 2021 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 15 november 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd hij vertaald door een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring betwistte, maar dat de verweerder voldoende redenen had om de maatregel op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn verwijdering naar Polen en de voorwaarden van zijn inbewaringstelling, zorgvuldig overwogen. Eiser stelde dat zijn inbewaringstelling in strijd was met zijn rechten als Unieburger binnen de EU, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was om een efficiënte verwijdering te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die door de verweerder waren aangevoerd, voldoende waren om de maatregel van bewaring te handhaven. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17504
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Timmer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.I. Fawzy-Polac. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1988] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd betwist. Ter zitting heeft verweerder de lichte gronden 4a en 4e laten vallen.
4. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hij op 17 juli 2021 is verwijderd naar zijn lidstaat van herkomst, daarom kan deze zware grond hem niet worden tegengeworpen. Over de zware grond 3i voert eiser aan dat deze grond specifiek betrekking heeft op terugkeer naar een derde land. Als Unieburger kan eiser niet de verplichting worden opgelegd om terug te keren naar een derde land. Daarnaast is aan eiser alleen de verplichting opgelegd om Nederland te verlaten.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3c en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft op 17 januari 2020 een beschikking opgelegd gekregen waarin zijn rechtmatig verblijf werd ingetrokken op grond van artikel 15 van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Eiser is naar aanleiding hiervan op 17 juli 2021 uitgezet naar Polen. Een Unieburger ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen kan alleen opnieuw een verblijfsrecht krijgen op het grondgebied van het gastland als hij zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd.3 Er is niet voldaan aan het verwijderingsbesluit door het enkele feit dat eiser voor een periode van anderhalve maand in Polen is geweest. Eiser heeft zijn verblijf feitelijk dus ongewijzigd voortgezet en heeft daardoor niet voldaan aan het verwijderingsbesluit. Daarnaast heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling van 4 november 2021 ondubbelzinnig verklaard dat hij niet terug wil naar Polen, waardoor hij te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg geeft aan zijn verplichting om terug te keren.
6. De zware gronden 3c en 3i zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.
Cellencomplex [plaats 1]
7. Eiser voert aan dat hij vier dagen in het cellencomplex in [plaats 1] moest verblijven, waar ook personen verblijven die daar om strafrechtelijke redenen in detentie zitten. Het cellencomplex van de politie in [plaats 1] voldoet daarom niet aan de eisen van artikel 16, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn). Uit dit artikel volgt namelijk dat een persoon die zich om vreemdelingrechtelijke redenen in bewaring bevindt, gescheiden moet worden gehouden van personen die om strafrechtelijke redenen in detentie
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
worden gehouden. Deze norm uit de Terugkeerrichtlijn geldt ook voor Unieburgers, omdat deze niet slechter behandeld mogen worden dan niet-Unieburgers.
8. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van strijd met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er tijd nodig was om eiser over te dragen van het cellencomplex in [plaats 1] naar het detentiecentrum in [plaats 2] , waardoor hij een paar dagen in het cellencomplex moest verblijven. Personen die zich om strafrechtelijke redenen bevinden in het cellencomplex, worden gescheiden gehouden van personen die daar om vreemdelingrechtelijke redenen in bewaring zijn gesteld. Alle vreemdelingen en strafrechtelijk gedetineerden hebben namelijk een cel voor zichzelf en activiteiten worden gescheiden van elkaar ondernomen. Feitelijk heeft eiser ook niet onderbouwd dat dit in zijn geval anders was. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Strijd met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
9. Eiser voert verder aan dat zijn inbewaringstelling in strijd is met de vrijheid die hij als Unieburger geniet om zich vrij te bewegen en te verblijven binnen de Europese Unie. De bewaring is daarom zijns inziens in strijd met artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Zijn verwijderingsbesluit is gebaseerd op artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn, een zogenoemd licht verwijderingsbesluit. Unieburgers die op grond van dit artikel een verwijderingsbesluit uitgevaardigd hebben gekregen, kunnen niet in bewaring worden gesteld. Eiser meent dat dit volgt uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 20214 waarbij een vreemdeling die op grond van artikel 27 van de Verblijfsrichtlijn een verwijderingsbesluit uitgevaardigd had gekregen in bewaring was gesteld. Dit ging dus om een verwijderingsbesluit op grond van de openbare orde of veiligheid, een zogenaamd zwaar verwijderingsbesluit, aldus eiser. Eiser leidt hieruit af dat bij een verwijderingsbesluit op grond van artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn geen maatregel van bewaring mag worden opgelegd. Als de rechtbank dit niet volgt stelt eiser dat op grond van artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn Unieburgers alleen in bewaring kunnen worden gesteld als het persoonlijk gedrag van deze Unieburger een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak van het HvJEU van 22 juni 20215 niet volgt dat eiser niet in bewaring mag worden gesteld ter uitvoering van het jegens hem uitgevaardigde verwijderingsbesluit. In voormelde uitspraak ziet de rechtbank geen aanknopingspunt dat de maatregel van bewaring niet kan worden opgelegd ter uitvoering van een verwijderingsbesluit op grond van artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn. Het enkele feit dat het in deze uitspraak ging om een vreemdeling die in bewaring was gesteld ter uitvoering van een verwijderingsbesluit op grond van artikel 27 van de Verblijfsrichtlijn is daarvoor onvoldoende. In deze uitspraak is vermeld dat een maatregel van bewaring nodig kan zijn om te voorkomen dat een vreemdeling onderduikt gedurende de periode dat hij de gastlidstaat moet verlaten. De maatregel van bewaring heeft als doel om een efficiënte verwijdering voor Unieburgers te verzekeren. Ook in het geval van eiser gaat het er om dat eiser Nederland dient te verlaten en dat er een risico bestaat dat hij zich om die reden zal onttrekken aan het toezicht. De inbewaringstelling van eiser neemt dit risico op onttrekking weg. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4 ECLI:EU:C:2021:505.
5 ECLI:EU:C:2021:505.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.