ECLI:NL:RBDHA:2021:16830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/4477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtsmatigheid van verblijf in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 oktober 2021, is eiseres, een vrouw van Surinaamse nationaliteit, in beroep gegaan tegen een terugkeerbesluit dat haar door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Dit besluit, dat op 2 juli 2021 werd genomen, gaf eiseres een vertrektermijn van 28 dagen. Op 6 juli 2021 werd dit besluit aangevuld, wat aanleiding gaf tot het beroep van eiseres. De zitting vond plaats op 14 oktober 2021, waar eiseres zelf aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in oktober 2019 legaal Nederland is binnengekomen, maar sinds december 2019 geen rechtmatig verblijf meer heeft. Eiseres heeft vier volwassen kinderen en twee kleinkinderen in Nederland, en een partner met de Duitse nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiseres onrechtmatig in Nederland verblijft, en dat er geen reden is om het terugkeerbesluit te herzien. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet kan terugkeren naar Suriname vanwege haar zorg voor haar partner en haar band met haar kleinkinderen, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om het besluit te weerleggen.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1970, van Surinaamse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.K.D Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 2 juli 2021 heeft verweerder eiseres een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen.
In het besluit van 6 juli 2021 (het aanvullend terugkeerbesluit) heeft verweerder het primaire besluit aangevuld.
Eiseres heeft tegen het aanvullende terugkeerbesluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende omstandigheden. Eiseres is in oktober 2019 Nederland legaal ingereisd met een visum. Sinds december 2019 heeft eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland. Eiseres heeft vier volwassen kinderen en twee kleinkinderen die in Nederland wonen. Eiseres heeft ook een partner, de heer [A] . Meneer [A] heeft de Duitse nationaliteit.
2. Verweerder heeft aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd dat is gebleken dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft, dan wel dat niet is gebleken dat zij rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder heeft verder aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen bron van inkomsten heeft, niet staat ingeschreven bij een gemeente en geen officiële woon- of verblijfplaats heeft. Ook is eiseres in aanraking gekomen met de politie voor een strafbaar feit. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021 [1] (ABRvS) heeft verweerder een aanvullend terugkeerbesluit genomen, en daarin Suriname genoemd als land waar eiseres naar moet terugkeren.
3. Eiseres heeft tegen het aanvullend terugkeerbesluit van 6 juli 2021 beroep ingesteld. Volgens artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het besluit van 6 juli 2021 het terugkeerbesluit van 2 juli 2021 heeft aangevuld en daarmee het terugkeerbesluit heeft gewijzigd. Het beroep van eiseres is dan ook van rechtswege mede gericht tegen het terugkeerbesluit van 2 juli 2021.
4. Eiseres voert aan dat zij niet terug kan naar Suriname omdat zij voor haar (Duitse) partner zorgt. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo, dat eiseres een beroep doet op artikel 7 van Richtlijn 2004/38. Eiseres voert verder aan dat haar jongste kind 20 jaar oud is en dat zij volgens Europees recht dus minderjarig is. Ook voert eiseres aan dat zij een band heeft met haar kleinkinderen en af en toe helpt met hun opvoeding. De rechtbank begrijpt deze gronden zo, dat eiseres een beroep doet op artikel 8 van het EVRM [2] .
5. De rechtbank volgt eiseres echter niet in haar beroepsgronden. Verweerder moet onderzoeken of eiseres op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit rechtmatig in Nederland verblijft en, zo nee, of er ingevolge de toepasselijke wettelijke bepalingen op eiseres de verplichting rust te vertrekken [3] . Als blijkt dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft en op hem een verplichting rust te vertrekken, dan moet verweerder bezien of op grond van het door de vreemdeling gestelde familie- en gezinsleven aanleiding bestaat een termijn voor vrijwillig vertrek vast te stellen [4] . Bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit hoeft verweerder dus niet te toetsen of de terugkeer van eiseres in strijd is met artikel 8 van het EVRM [5] of artikel 7 van Richtlijn 2004/38. Indien eiseres meent in verband met gesteld familie- of gezinsleven in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning dient zij dat te laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediende aanvraag. Overigens heeft eiseres op de zitting gezegd dat zij op 15 september 2021 een aanvraag voor verblijf bij haar partner heeft ingediend. Verweerder heeft op de zitting deze aanvraag niet in zijn systeem kunnen terugvinden. De (gestelde) aanvraag doet verder ook niet af aan de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit omdat deze (gestelde) aanvraag pas na het terugkeerbesluit zou zijn ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht besloten eiseres een terugkeerbesluit op te leggen.
6. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Dit volgt uit artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2816.
4.Dit volgt uit artikel 5, aanhef en onder b, en artikel 7, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn.
5.Zie in dit verband de uitspraak van ABRvS van 1 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2816.