ECLI:NL:RBDHA:2021:16793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.15809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2021, waarin verweerder heeft gesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser betwistte dit, met name vanwege zijn medische situatie en de zorg die hij in Spanje zou ontvangen.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2021 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde heeft de argumenten naar voren gebracht. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of er sprake is van strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gezien de kwetsbare situatie van eiser. Eiser heeft medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij psychisch labiel is en geestelijk lijdt, wat volgens hem een risico op onmenselijke behandeling in Spanje met zich meebrengt.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat zijn specifieke situatie een uitzondering vormt op dit beginsel. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15809
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak NL21.15810, op 26 oktober 2021 plaatsgevonden. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen1, omdat op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Nederland heeft aan Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Spanje voor Dublin-terugkeerders niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dublin-terugkeerders hebben namelijk niet altijd toegang tot opvang in Spanje. Dit zou niet leiden tot het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen, maar dit had wel aanleiding moeten zijn om te
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
onderzoeken en te beoordelen of gezien de specifieke situatie van eiser sprake is van strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie (Hv). Dit heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Eiser verwijst naar een uitspraak van rechtbank Den Haag van 15 juli 20213, met betrekking tot het AIDA-rapport van 25 maart 2021. Eiser wijst er verder op dat wanneer hij niet in de opvang in Spanje terecht komt, hij wordt verstoken van praktische hulp en medische zorg. Dit terwijl eiser gezien zijn medische situatie kwetsbaar is en beperkt zelfredzaam. Hiervoor verwijst eiser naar zijn overgelegde patiëntendossier. Eiser heeft weliswaar na doorverwijzing nog geen afspraak gekregen en kan dus geen behandelplan overleggen, maar hij heeft met de door hem overgelegde medische informatie een begin van bewijs geleverd dat hij psychisch labiel is en geestelijk leidt. In een dergelijke situatie is het niet toegelaten worden tot opvang in Spanje in strijd met artikel 4 van het Hv.
3. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20214 met betrekking tot het AIDA-rapport van april 2020. Uit die uitspraak blijkt dat het voor Dublin-terugkeerders moeilijk is om toegang te krijgen tot opvang, maar dat Spanje maatregelen heeft genomen om deze toegang te verbeteren, en dat niet is gebleken dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Spanje. Dit wordt ondersteund door de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag. Volgens verweerder mag daarom van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser met het door hem overgelegde patiëntdossier niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn specifieke geval aanleiding is om aan te nemen dat desalniettemin niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar de rechtbank begrijpt betwist eiser niet dat er in zijn algemeenheid geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen5 in de opvangvoorzieningen in Spanje waardoor Dublin-terugkeerders een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Hv. Uit het AIDA-rapport van 25 maart 2021 kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn geweest met de toegang tot de opvang in Spanje, specifiek voor Dublinclaimanten, maar niet is gebleken dat de problemen dermate structureel en ernstig
zijn dat bij overdracht aan Spanje op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Hv6.
5. Naar de rechtbank begrijpt voert eiser wel aan dat in zijn specifieke situatie niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Voor zover eiser bedoeld heeft aan te voeren dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening, die bij overdracht leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare

3.ECLI:NL:RBDHA:2021:9062.

5 Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 januari 2011,
M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, r.o. 300 en de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:199, r.o. 2.1.
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 10 september 2021,
ECLI:NL:RBAMS:2021:5027 en de uitspraak van rechtbank Gelderland van 5 oktober 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5275.
achteruitgang van zijn gezondheidstoestand in de zin van C.K. e.a. tegen Slovenië7, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het overgelegde patiëntendossier daarvoor onvoldoende is. Hieruit blijkt namelijk niet dat eiser daadwerkelijk onder specialistische medische behandeling staat, en/of dat sprake is van medische klachten waardoor hij niet kan worden overgedragen aan Spanje. Er is geen verklaring overgelegd van een medisch behandelaar, waaruit blijkt dat eiser vanwege zijn medische klachten niet kan worden overgedragen aan Spanje. Hoewel eiser onweersproken stelt dat hij vanwege zijn medische klachten is doorverwezen, maar dat hij nog geen afspraak heeft gekregen, kan dat zonder enige nadere toelichting en onderbouwing niet worden aangemerkt als een omstandigheid die een overdracht aan Spanje in de weg staat. Dit te meer de medische voorzieningen van de lidstaten in beginsel vergelijkbaar mogen worden verondersteld.
6. Voor zover eiser bedoeld heeft aan te voeren dat hij bijzonder kwetsbaar is en aanvullende garanties met betrekking tot zorg- en opvangvoorzieningen nodig heeft in Spanje in de zin van het arrest Tarakhel tegen Zwitserland8, heeft verweerder zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het patiëntendossier van eiser kan niet worden afgeleid dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat er dus aanvullende garanties nodig zijn in het kader van zijn overdracht aan Spanje. Uit dit patiëntendossier blijkt weliswaar dat eiser behoefte heeft aan medische zorg, maar niet dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is om hem die zorg te bieden. Zoals hiervoor overwogen mag er vanuit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Spanje vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Gezien het voorgaande is het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.

7.ECLI:EU:C:2017:217.

8 ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.