ECLI:NL:RBDHA:2021:16789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16664 en NL21.16675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen bewaring en inreisverbod van Chinese eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.16664 en NL21.16675, waarbij eiseres, een Chinese vrouw, in beroep ging tegen de maatregel van bewaring en het inreisverbod dat haar was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 20 oktober 2021 is opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres voerde aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, aangezien zij een partner in Nederland heeft en geen vlucht geboekt was. De rechtbank oordeelde echter dat de motivatie voor het afzien van een lichter middel voldoende was, gezien het feit dat eiseres al 20 jaar in Nederland verblijft zonder zich aan de regels te houden.

Daarnaast voerde eiseres aan dat verweerder niet voortvarend had gehandeld in haar uitzetting, omdat er een periode van minimaal zeven dagen zat tussen de oplegging van de maatregel van bewaring en verdere stappen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, gezien de ongeplande inbewaringstelling en de omstandigheden rondom de aanvraag van een laissez passer.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.16664 en NL21.16675
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiseres], eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag een inreisverbod van twee jaar opgelegd en het terugkeerbesluit van 25 mei 2016 aangevuld met land van herkomst: China (bestreden besluit 2).
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Bremers-Yang. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Chinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1960].
Bestreden besluit 1
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
1. Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Lichter middel
4. Eiseres voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Ze heeft namelijk een partner in Nederland. In afwachting op haar vlucht naar China kan zijn bij hem verblijven. Daarnaast is er nog geen vlucht geboekt en is ook niet duidelijk gemaakt binnen welke termijn dit gaat gebeuren. Rekening houdend met de tijd dat eiseres in Nederland verblijft, is er genoeg reden een lichter middel op te leggen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De motivatie die in de maatregel van bewaring is gegeven voor het afzien van een lichter middel is niet intensief, maar wel voldoende. Dat eiseres stelt een relatie te hebben in Nederland, hoeft niet zwaar meegewogen te worden in de motivering. Eiseres heeft namelijk alleen een naam genoemd en gezegd dat hij woont waar hij werkt en dat dat elke keer op andere plekken in Nederland is. Het is niet duidelijk geworden dat en zo ja waar, eiseres bij hem kan verblijven tot het moment van haar vlucht naar China. Eiseres verblijft al 20 jaar in Nederland en is al die tijd onder de radar gebleven. Ter zitting is gebleken dat ze alleen in 2016 in contact is geweest met de Nederlandse autoriteiten. Doordat ze al die tijd onder de radar is gebleven, is er een te groot risico op onttrekking aan toezicht. Verweerder mocht dus afzien van het opleggen van een lichter middel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarendheid
6. Eiseres voert verder aan dat verweerder niet voortvarend heeft gewerkt aan haar uitzetting. Op 27 oktober 2021 is pas een laissez passer (LP) aanvraag verzonden aan de Chinese autoriteiten, terwijl in het dossier een kopie van haar paspoort is opgenomen. Door de kopie van haar paspoort had er eerder actie ondernomen kunnen worden. Er zit dus een periode van minimaal zeven dagen tussen de oplegging van de maatregel van bewaring en het nemen van verdere stappen en dat vindt eiseres te lang.
7. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. In het geval van eiseres is er sprake van een ongeplande inbewaringstelling. De reden voor haar staande houding op 20 oktober
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
2021 is dat ze reisde met de OV-chipkaart van een andere persoon. Die staande houding heeft uiteindelijk geleid tot de inbewaringstelling op dezelfde dag. Na het moment van inbewaringstelling heeft een eerste vertrekhandeling plaatsgevonden op 27 oktober 2021, namelijk de aanvraag van een LP. Deze eerste vertrekhandeling had eerder plaats kunnen vinden, maar gelet op de omstandigheden en het feit dat het een ongeplande inbewaringstelling betreft, is dit voldoende voortvarend. Daarnaast is er alleen een kopie van een paspoort en geen origineel paspoort, waardoor er niet direct een vlucht kan worden gepland maar een LP-aanvraag nodig is. Dit vergt enige voorbereiding. Ook heeft op 29 oktober 2021 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder vermeld dat het door een technische storing niet is gelukt deze direct in het systeem te uploaden. De omstandigheden dat er sprake is van een ongeplande inbewaringstelling en dat verweerder op 27 oktober 2021, bij gebrek aan een origineel paspoort, een LP-aanvraag heeft ingediend, betekent dat er voldoende voortvarend is gehandeld. In het dossier zitten geen documenten over de LP-aanvraag, maar door de vertegenwoordiger is in de brief van 29 oktober 2021 duidelijk vermeld dat deze aanvraag is gedaan. Daar mag dan ook vanuit worden gegaan.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bestreden besluit 2
Inreisverbod
8. Eiseres voert aan dat ze in het gehoor voor de oplegging van het inreisverbod heeft gezegd dat ze een partner heeft. In het inreisverbod is dit niet meegenomen. Het is namelijk niet in een overweging te vinden, anders dan dat er een kruisje is gezet in het vakje dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd. Er zijn dus wel bijzondere omstandigheden, namelijk degene die zijn besproken bij de maatregel van bewaring.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Ten aanzien van het inreisverbod geldt hetzelfde als wat is besproken bij de maatregel van bewaring. In het gehoor voorafgaand aan het inreisverbod is gekeken naar het gehoor voor de inbewaringstelling. Eiseres heeft daar gezegd dat ze een partner heeft, maar dit heeft zij onvoldoende geconcretiseerd. Dit werkt ook door voor de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat er geen inreisverbod opgelegd kan worden. Die bijzondere omstandigheden zijn daarmee niet aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Terugkeerbesluit
10. Eiseres voert verder aan dat er op 25 mei 2016 een terugkeerbesluit is opgelegd. Op 20 oktober 2021 is dit terugkeerbesluit aangevuld met het land van herkomst. Door deze aanvulling is er ook een nieuwe vertrektermijn gegeven van 14 dagen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit van 25 mei 2016 op 20 oktober 2021 heeft mogen aanvullen met land van herkomst, China. Dit heeft verweerder gedaan naar aanleiding van nieuwe rechtspraak die is gewezen door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State3. Deze aanvulling met het land van herkomst, maakt niet dat er een nieuwe vertrektermijn is gaan lopen. Verweerder mocht daarom
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
uitgaan van de vertrektermijn die is gegeven in het terugkeerbesluit van 25 mei 2016 die inmiddels is verlopen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Over de beroepen
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.