ECLI:NL:RBDHA:2021:16784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
AWB 20/5180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op grond van bedreiging volksgezondheid door coronavirus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Indiase nationaliteit, had een visum aangevraagd om zijn familie te bezoeken in Nederland. De aanvraag werd afgewezen op 24 januari 2020, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij tijdig zou terugkeren naar India en omdat hij werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid in het kader van de coronamaatregelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in het bestreden besluit van 16 juni 2020 het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard, met als argument dat eiser niet onder de uitzonderingscategorieën viel die zijn visumaanvraag zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij niet was gehoord in bezwaar, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de minister op basis van de beschikbare feiten en de geldende wetgeving, met name de Visumcode en de Schengengrenscode, terecht had besloten om het visum te weigeren.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de beslissing van de minister en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 10 februari 2021 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 19 januari 2021 [1] .
Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft de rechtbank verzocht om het beroep schriftelijk af te doen. Verweerder heeft daarmee ingestemd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Indiase nationaliteit. Hij heeft een visum aangevraagd voor verblijf bij [A] (de referent). Het doel van de visumaanvraag is familiebezoek.
Het primaire en bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser in het primaire besluit afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, sub a, onder ii en sub b, van de Visumcode [2] . Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en dat hij zijn voornemen om tijdig terug te keren naar India onvoldoende heeft aangetoond.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat hij wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a, onder vi, van de Visumcode. Verweerder heeft deze grondslag gebruikt omdat de Nederlandse overheid verschillende maatregelen heeft genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Eiser wordt door verweerder niet aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Verweerder is in het bestreden besluit niet meer ingegaan op de weigeringsgronden die in het primaire besluit zijn gebruikt en de bezwaargronden die daartegen zijn aangevoerd.
Uitspraak meervoudige kamer
4. Eiser is voor de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, van
19 januari 2021 [3] . In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren.
Standpunt eiser
5. Naar aanleiding van de hierboven genoemde uitspraak heeft eiser aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig tot zijn besluit is gekomen door eiser niet te horen in bezwaar. Eiser heeft hierbij gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 oktober 2020 [4] .
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich in dit geval voor. Er is sprake van het toepassen van de dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a, onder vi, van de Visumcode. Verweerder beschikte over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift was verder duidelijk dat eiser geen reiziger met een essentiële functie was en dat er evenmin concrete aanknopingspunten waren dat eiser onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod zou kunnen vallen. Een feitelijke toelichting door eiser tijdens een gehoor zou gelet op de gegevens in het visumdossier dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om eiser te horen in bezwaar. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen dan de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 19 januari 2021. Daarbij wordt nog overwogen dat ook tijdens de beroepsfase niet is gebleken dat eiser wel onder één van de uitzonderingscategorieën zou vallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
3.Zie voetnoot 1.