Overwegingen
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij dat hij zijn land van herkomst heeft verlaten vanwege problemen die verband houden met de zogenoemde cult [naam 1] en zijn lidmaatschap en activiteiten voor [naam 2] , een Biafra- onafhankelijkheidsbeweging. De problemen met de [naam 1] cult begonnen in 2011/2012 en duurden tot april 2017 toen hij zich voor hen moest verschuilen. De leden van de cult wilden dat eiser ook lid werd van hun cult. Hij weigerde dat echter, vandaar dat de cultleden hem gingen achtervolgen.
Eiser heeft verklaard dat hij door gewelddadige regeringsacties tegen Biafra-activisten is gevlucht uit Nigeria. De regeringsacties waren voor eiser de belangrijkste reden om Nigeria te ontvluchten en naar Europa af te reizen en later in Nederland asiel aan te vragen.
Eiser heeft ook verklaard dat hij homoseksueel is geweest, maar daar na de middelbare school mee is gestopt. Pas na aankomst in Nederland bleek dat hij nog homoseksuele
gevoelens had, maar eiser ziet zichzelf niet als homoseksueel. Eiser stelt om deze reden geen problemen te vrezen bij terugkeer naar Nigeria.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
De (homo)seksuele gerichtheid van eiser;
Lidmaatschap van de [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en persoonlijke problemen als gevolg van de demonstratie van september 2017;
Problemen met de [naam 1] cult.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst vooralsnog geloofwaardig worden geacht. De overige elementen worden door verweerder ongeloofwaardig geacht.
Over element 2 wijst verweerder op de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit,
die weinig diepgaand zijn. Eiser heeft verklaard na zijn middelbare schooltijd te zijn gestopt met homoseksualiteit, wat volgens verweerder niet duidt op enige diepgaande persoonlijke gevoelens. Verder heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd over zijn eerste homoseksuele relatie. Eiser beschikt niet over kennis over de lhbti-organisaties in Nigeria. Over element 3 stelt verweerder dat eiser dit niet bij zijn aankomst in Nederland als asielmotief heeft genoemd. Eiser heeft geen documenten over zijn lidmaatschap overgelegd en weet niet wanneer de beweging is opgericht. Informatie die eiser geeft is volgens verweerder niet in overeenstemming met de algemene landeninformatie.
Over element 4 stelt verweerder dat eiser heeft verklaard dat vier mannen van de cult een poging hebben gedaan om hem mee te nemen, maar dat hij na een worsteling van 10-15 minuten heeft weten te ontkomen. Eiser kan niet verklaren waar en wanneer deze voor hem ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden en hoe hij wist dat zijn overvallers door de cult zijn gestuurd. Na dit incident is eiser weer naar zijn werk gegaan, terwijl de cult wist waar hij werkte. Eiser heeft in Nederland bij verschillende gelegenheden verschillend verklaard over in hoeverre de gestelde problemen met de cult voor hem redenen zijn geweest om Nigeria te verlaten.
Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiser voert aan dat hij zijn gestelde homoseksualiteit niet specifiek aan zijn verzoek om internationale bescherming ten grondslag heeft willen leggen, maar dit betekent niet dat dit aspect geen rol kan spelen bij de beoordeling van dit verzoek. Eiser stelt dat hij een authentiek verhaal heeft verteld; er is een duidelijke worsteling zichtbaar.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit heeft vermeld dat eiser over zijn geaardheid en zijn gestelde relatie met [A] summier, vaag en tegenstrijdig heeft verklaard en dat hij over weinig kennis beschikt over de situatie van lhbti in Nigeria en Nederland. Eiser heeft hiertegen in beroep niets concreets ingebracht en heeft ook wisselend verklaard over in hoeverre zijn gestelde homoseksualiteit een motief is geweest om een asielaanvraag in te dienen, dan wel of hij dit aan zijn verzoek ten grondslag wil leggen. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verweerder heeft mogen aannemen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zodanige diepgewortelde en persoonlijke homoseksuele gevoelens heeft, dat hij op grond daarvan in aanmerking zou
moeten komen voor internationale bescherming. De stelling dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde homoseksualiteit authentiek zijn, geeft de rechtbank, gelet op de inhoud van deze verklaringen, geen grond voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Activiteiten voor [naam 2]
7. Eiser voert voorts aan dat hij zich in Nederland actief bezighoudt met de [naam 2] en contributie betaalt, zodat duidelijk is dat hij zich bezighoudt met activiteiten die het regime in Nigeria niet welgevallig zijn. Onbekendheid met sommige zaken binnen deze politieke beweging mogen eiser niet zonder meer worden aangerekend.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen het erover eens zijn dat eiser bij zijn aankomst in Nederland zijn activiteiten voor [naam 2] niet als asielmotief heeft genoemd. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat dit niet strookt met eisers stelling dat juist deze activiteiten de belangrijkste reden waren om Nigeria te ontvluchten. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft vermeld dat eiser over de [naam 2] slechts algemene informatie heeft verstrekt en onjuiste informatie over de datum van oprichting van deze beweging en de leider ervan. In beroep is dit niet bestreden, en ook is geen verklaring gegeven voor deze onjuistheden, of is aannemelijk gemaakt dat dit geen onjuistheden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank wijst een en ander niet op een fundamentele overtuiging van eiser, die aansluit bij de doelstellingen van de [naam 2] . Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser in Nigeria zodanig actief is geweest dat hij ten tijde van zijn vertrek uit Nigeria of bij een eventuele terugkeer naar Nigeria om die reden door de autoriteiten is gezocht of zal worden gezocht. Dat eiser in Nederland activiteiten zou hebben ondernomen voor de [naam 2] en contributie betaalt, is geen reden voor een ander oordeel, nu de stelling van verweerder dat de Nigeriaanse autoriteiten hiervan niet op de hoogte zijn geraakt, door eiser niet is bestreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert voorts aan dat zijn problemen met de cult aansluiten bij wat algemeen bekend is. Tegen ronselpraktijken van de cult is geen bescherming door de autoriteiten voorhanden. Eiser wijst hierbij naar het ambtsbericht van 31 maart 2021.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat deze problematiek ook niet het belangrijkste element van het asielrelaas is.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria heeft te vrezen voor leden van de [naam 1] cult. Een verwijzing naar de inhoud van een algemeen ambtsbericht zegt niets over een eventuele persoonlijke bedreiging van verweerder door leden van deze cult. Eiser heeft wisselend verklaard op vragen of de problemen met de cult voor hem een reden waren om Nigeria te verlaten. Eiser heeft ook wisselend verklaard over het tijdstip en de omstandigheden waaronder de gestelde aanval door vier toegedichte cultleden heeft plaatsgevonden, en hoe hij er precies in is geslaagd om in zijn eentje vier gewapende personen van het lijf te houden en aan hen te ontkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het vreemd mogen vinden dat eiser heeft verklaard zich na dit voorval te hebben verstopt, maar ook nog geruime tijd naar zijn werk is geweest, terwijl de cult volgens eiser op de hoogte was van waar eiser werkte, en hij in deze periode geen problemen van de zijde van de cult heeft ondervonden. Eiser heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij om
deze reden in het bezit moet worden gesteld van de gevraagde vergunning. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
12. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.