ECLI:NL:RBDHA:2021:16763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, mede namens haar minderjarige zoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was vanwege ernstige schendingen van het recht in Roemenië, zoals pushbacks aan de grens.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiseres heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat haar situatie anders is dan die van andere asielzoekers die onder de Dublinverordening naar Roemenië worden overgedragen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen reden was om de uitkomst van prejudiciële vragen af te wachten, aangezien de Roemeense autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat het asielverzoek van eiseres in behandeling zal worden genomen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vrees voor indirect refoulement en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herhaalde asielaanvraag in Roemenië zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15608
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer 1]
Mede namens haar minderjarige zoon,
[eiser]
V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbrugge).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.15609, op 18 oktober 2021 op zitting aan de orde gesteld. Eiseres was die dag niet aanwezig, omdat ze per abuis op een verkeerde locatie was. De behandeling is vervolgens verplaatst naar 26 oktober 2021.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.15609, op 26 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is samen met haar minderjarige zoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Jaafar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft
Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres betoogt dat ten aanzien van Roemenië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de grens van Roemenië vinden volgens eiseres pushbacks plaats, wat verweerder niet betwist. De pushbacks zijn dermate ernstige schendingen van het recht dat in zijn algemeenheid niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierbij verwijst eiseres naar de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch van 4 oktober 20211. Hierin wordt, kort gezegd, gevraagd of het interstatelijk vertrouwen deelbaar is. Hierbij verzoekt eiseres primair om het beroep om deze reden gegrond te verklaren en subsidiair om het beroep aan te houden, totdat er antwoord is op de prejudiciële vragen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in haar uitspraak van 29 juli 20212. In deze uitspraak heeft de ABRvS ook het meest recente AIDA-rapport van 30 april 2021 betrokken. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat verweerder in haar geval niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Ter onderbouwing van het standpunt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, heeft eiseres in beroep verwezen naar de pushbacks die plaatsvinden aan de grens van Roemenië. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 29 juli 2021 geoordeeld dat uit de AIDA-rapporten niet volgt dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Roemenië, door middel van pushbacks worden doorgestuurd naar derde landen zonder dat hun asielaanvraag wordt behandeld. Er zijn geen concrete omstandigheden aangevoerd waarom daar nu anders over geoordeeld moet worden. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat de pushbacks geen betrekking hebben op eiseres omdat zij als Dublinclaimant naar Roemenië terugkeert en de Roemeense autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat ze het asielverzoek van eiseres in behandeling nemen. Eiseres heeft ook niet betoogd dat zij na overdracht aan Roemenië slachtoffer zal worden van pushbacks. Nu de situatie van eiseres een geheel andere betreft dan die van personen die aan de grens met een pushback te maken kunnen krijgen, ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder ten aanzien van eiseres niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de uitkomst van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, af te wachten. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek daarom af.
Herhaalde asielaanvraag
5. Daarnaast stelt eiseres dat zij geen asiel heeft aangevraagd in Roemenië of in ieder geval niet de intentie had om asiel aan te vragen, maar dat dit toch zo is geregistreerd in Roemenië. Eiseres stelt dat er sprake was van een inhoudelijke afwijzing van dit asielverzoek en dat zij daarom in een procedure voor een herhaalde asielaanvraag terecht zal komen. Dit heeft verweerder niet betwist. Eiseres stelt dat haar herhaalde asielaanvraag in
Roemenië niet in behandeling zal worden genomen, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van de eerste asielaanvraag. Hierbij verwijst eiseres naar het arrest LH van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU)3, waaruit volgt dat er bij een herhaalde asielaanvraag sprake moet zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Hierdoor is er volgens eiseres een risico op indirect refoulement.
Daarnaast zal eiseres niet in de opvang worden opgenomen, wanneer haar herhaalde asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen wegens het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de autoriteiten van Roemenië het claimverzoek hebben geaccepteerd, waarmee ze garanderen dat het asielverzoek in behandeling zal worden genomen. Hierdoor is er volgens verweerder geen risico op indirect refoulement. De reden van de afwijzing is niet duidelijk en het is volgens verweerder aan de Roemeense autoriteiten om het herhaalde verzoek om asiel te behandelen en te beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
6. De rechtbank overweegt dat eiseres heeft aangevoerd dat zij geen asiel heeft willen aanvragen in Roemenië. Uit het AIDA-rapport4 volgt dat sommige asielzoekers niet door hebben gehad dat ze asiel hadden aangevraagd of dat ze verkeerd of niet werden geïnformeerd. Zij hadden in dat geval wel een asielaanvraag gedaan, zonder dat ze een asielwens hadden of zonder dat ze op de hoogte waren van hun asielaanvraag. Het is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet onaannemelijk dat eiseres geen asiel heeft willen aanvragen in Roemenië. In het gehoor heeft ze ook verklaard alleen een voorgesprek te hebben gehad met de vragen wie ze was en waar ze vandaan kwam.
7. De rechtbank overweegt verder dat als eiseres een herhaalde asielaanvraag moet doen in Roemenië, die op zich niet maakt dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten houden. De Roemeense autoriteiten zullen dan in lijn met het arrest LH van het HvJEU, moeten toetsen of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, vergeleken met de situatie van de eerste asielaanvraag. Nu eiseres in haar gesprek met de autoriteiten in Roemenië feitelijk nog geen redenen voor asiel heeft gegeven, kan er niet bij voorbaat van worden uitgegaan dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden ingebracht zullen worden. Er kan dan ook niet vanuit gegaan worden dat eiseres niet zal worden toegelaten tot een nieuwe asielprocedure in Roemenië. Met verwijzing naar de uitspraak van 29 juli 2021 van de ABRvS overweegt de rechtbank verder dat bij een asielzoeker die een herhaalde asielaanvraag indient, de Roemeense autoriteiten binnen vijf dagen beslissen of de herhaalde asielaanvraag in behandeling wordt genomen5. De asielzoeker mag die dagen op het grondgebied verblijven en bij de registratie van een asielaanvraag heeft de asielzoeker recht op opvang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende concreet onderbouwd dat daarvan in haar geval geen sprake zal zijn.
8. Gezien de nog te maken beoordeling door de Roemeense autoriteiten en de overige omstandigheden is indirect refoulement in het geval van eiseres niet aannemelijk geworden.
9. Wat betreft de vrees om toch niet te worden opgevangen oordeelt de rechtbank dat geen nieuwe informatie is bekend geworden nadat de ABRvS vorenbedoelde uitspraak heeft
3 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
4 AIDA-rapport van april 2021, pagina 24.
5 ECLI:NL:RVS:2021:1645, rechtsoverweging 5.2.
gedaan. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat voor eiseres tegen het eventueel onthouden van opvang in Roemenië geen doeltreffende voorziening in rechte mogelijk is en dat ook eventueel vijf dagen zonder opvang niet meebrengt dat de hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het arrest Jawo wordt bereikt. In het geval van eiseres speelt nog mee dat ook de aanvraag van haar broer in Nederland niet in behandeling is genomen, zodat hij haar in Roemenië kan steunen mocht dat nodig zijn, nog afgezien van de mogelijkheid om een verzoek om materiële opvangvoorzieningen te doen. Van een schending van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is geen sprake. De beroepsgronden slagen niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
01 november 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. P.J.M. Mol M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.