ECLI:NL:RBDHA:2021:16749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15488 en NL21.15490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde asielaanvragen op basis van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidscriteria en individuele omstandigheden

In deze zaak hebben eiseressen, een moeder en haar dochter, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De Staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, waarin is vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, omdat eiseressen een Frans visum hebben verkregen. De rechtbank heeft de zaak op 18 oktober 2021 behandeld, waarbij eiseressen werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de bestreden besluiten zijn gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat aanvragen niet in behandeling worden genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiseressen hebben aangevoerd dat artikel 16 van de Dublinverordening op hen van toepassing is, omdat zij afhankelijk zijn van de hulp van hun zoons/broers in Nederland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gestelde afhankelijkheid niet is onderbouwd en dat de individuele omstandigheden van eiseressen niet leiden tot een andere conclusie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen en dat de conclusie dat overdracht aan Frankrijk niet van onevenredige hardheid getuigt, niet onredelijk is. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15488, NL21.15490

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] (moeder) en [eiseres 2] (dochter), eiseressen
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. G.E. Jans), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluiten van 29 september 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL21.15489 en NL21.15491, op 18 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Z. Hamawandi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat eiseressen een Frans visum hebben aangevraagd en gekregen, waardoor Frankrijk volgens artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van
eiseressen. In de onderhavige procedure voeren eiseressen aan dat er persoonlijke omstandigheden spelen, waardoor Nederland desondanks verantwoordelijk is voor de aanvragen.
Artikel 16 Dublinverordening
3. Eiseressen stellen ten eerste dat artikel 16 van de Dublinverordening op hen van toepassing is. Zij zijn afhankelijk van de hulp van hun zoons/broers in Nederland en stellen daarom met hen herenigd te willen worden. Er is volgens eiseressen geen andere en veiligere keuze dan zich onder de voogdij te stellen van hun zoons/broers in Nederland. Daarnaast voeren eiseressen ter zitting aan dat de rechtbank moet toetsen of verweerder alle individuele omstandigheden heeft betrokken bij de beoordeling van artikel 16 van de Dublinverordening en ook of de conclusie dat de overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt niet onredelijk is. Hierbij verwijzen eiseressen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 september 20211. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gestelde afhankelijkheidsrelatie niet is onderbouwd. Daarnaast valt de gestelde afhankelijkheid niet onder een van de omstandigheden die zijn genoemd in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Ten slotte merkt verweerder op dat het hebben van een mannelijke voogd geen noodzaak is, nu eiseressen zich niet meer in Saoedi- Arabië bevinden.
4. Artikel 16 van de Dublinverordening bepaalt dat
“Wanneer, wegens een
zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge
leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van (…)”. De rechtbank overweegt dat de zoons/broers in tegenstelling tot eiseressen al geruime tijd in Nederland zijn en geen deel uitmaken van hun gezin(nen). Geen van de voorwaarden voor toepassing van artikel 16 zijn op eiseressen van toepassing. Ook is niet duidelijk gemaakt waarom hiervan wel sprake zou zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gestelde individuele omstandigheden niet alsnog tot toepassing van artikel 16 leiden. De stelling van eiseressen dat de rechtbank moet toetsen of verweerder alle individuele omstandigheden heeft betrokken bij de beoordeling van artikel 16 van de Dublinverordening en ook of de conclusie dat de overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt niet onredelijk is, wordt niet gevolgd. Deze toets ziet namelijk op de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening2. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Artikel 17 Dublinverordening
5. Eiseressen voeren ten eerste aan dat zij door omstandigheden Saoedi-Arabië geen visum voor Nederland hebben kunnen aanvragen, maar alleen in aanmerking kwamen voor een Frans visum. Deze omstandigheden zijn de reisbeperkingen voor (Jemenitische) vrouwen in Saoedi-Arabië, de gevolgen van het coronavirus, het feit dat eiseres onder dwang was uitgehuwelijkt en de list van de broers om toestemming te krijgen voor een reis naar Frankrijk. Daarbij hebben eiseressen aangevoerd dat er haast was geboden, omdat de echtgenoot van de moeder van haar af wilde en dreigde haar naar Jemen te sturen. Ter zitting is echter door eiseressen aangevoerd dat Frankrijk enkel was gekozen om de truc voor de echtgenoot en vader van de dochter te laten slagen.
2 ECLI:NL:RBDHA:2021:10025, rechtsoverweging 10.
6. Eiseressen voeren aan dat overdracht aan Frankrijk in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Zij stellen zich op het standpunt dat hun medische situatie, te weten het suïcide-risico van de dochter, zich verzet tegen overdracht aan Frankrijk. Zij leggen in dit verband een mail van de zoons/broers over. Ook doen eiseressen ter zitting een beroep op het behouden van de gezinsband, wat onder punt 15 in de preambule van de Dublinverordening staat. Daarnaast zijn alle omstandigheden die ter onderbouwing van artikel 16 van de Dublinverordening zijn aangevoerd van belang bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseressen zijn van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alle individuele omstandigheden die eiseressen aanvoeren al in het besluit zijn meegenomen. Daarnaast is het volgens verweerder niet aannemelijk dat eiseressen met de zoons/broers een gezin vormen, aangezien de zoons/broers al in 2019 naar Nederland zijn gekomen, ruim voordat eiseressen naar Nederland zijn gekomen. Ook merkt verweerder op dat eiseressen niet van elkaar worden gescheiden bij overdracht aan Frankrijk. Er is volgens verweerder dus geen sprake van scheiding van het gezin.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling of verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, toetst de rechtbank of verweerder alle feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling. Daarnaast toetst de rechtbank of de conclusie dat overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt niet onredelijk is. Uit het bestreden besluit komt naar voren dat verweerder alle relevante omstandigheden heeft meegewogen. Dat deze in het besluit niet expliciet onder de kop artikel 17 van de Dublinverordening zijn meegenomen, doet hier niet aan af. Verweerder heeft in de gestelde redenen om voor een Frans visum te kiezen geen aanleiding hoeven zien om artikel 17 toe te passen. Er nog vanaf gezien dat de redenen wisselend zijn, getuigt de overgebleven reden, overtuigen van de echtgenoot en de vader om op vakantie te gaan, er niet van dat Frankrijk niet meer verantwoordelijk zou mogen worden gehouden. Voor zover eiseressen menen dat zij in Saoedi-Arabië gevaar liepen, kunnen zij dit in Frankrijk aanvoeren. Daarnaast acht de rechtbank de conclusie dat overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt niet onredelijk. Het gestelde psychisch lijden van de dochter is niet met een objectief medisch stuk onderbouwd. De afhankelijk van de zoons/broers is niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is aannemelijk geworden dat eiseressen zich zonder mannelijke hulp niet staande zouden kunnen houden. Daarbij worden eiseressen niet van elkaar gescheiden. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. Het beroep slaagt dus niet.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 oktober 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. P.J.M. Mol M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.