ECLI:NL:RBDHA:2021:16748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E. Sweerts, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2021 behandeld. Eiser voerde aan dat hij geen asiel kon aanvragen in Italië, maar verweerder stelde dat er voldoende organisaties in Italië zijn die vreemdelingen helpen. De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn algemeenheid mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser was verantwoordelijk voor het aantonen dat dit beginsel in zijn geval niet opging, wat hij niet heeft kunnen doen.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen relevante informatie had overgelegd die zou aantonen dat het Italiaanse asiel- en opvangsysteem gebreken vertoonde. De rechtbank oordeelde dat de situatie in Italië voor Dublinclaimanten niet wezenlijk anders was dan eerder vastgesteld en dat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk asiel had willen aanvragen in Italië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15476
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Deniz), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser voert aan dat hij geen asiel kon aanvragen in Italië. Verweerder zegt dat er meerdere organisaties zijn in Napels die vreemdelingen helpen, maar de link in de voetnoot van het bestreden besluit werkt niet. Dat er organisaties zijn in Italië die hem kunnen helpen, doet volgens eiser niet af aan het feit dat hij geen asiel kan aanvragen. Ook verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 2020, waarin staat dat in veel gevallen bij vreemdelingen in
detentie het recht op asiel wordt onthouden. In hetzelfde rapport wordt ook beschreven dat Dublinclaimanten beperkte toegang tot de asielprocedure hebben. Daarnaast weigert verweerder om onderzoek te doen naar de situatie in Italië, terwijl niet eens wordt betwist dat eiser op straat heeft geleefd en dat de politie eiser steeds heeft weggestuurd. Het besluit is daarom onzorgvuldig. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder had moeten overwegen of artikel 17 van de Dublinverordening toegepast had moeten worden, omdat eiser geen opvang heeft genoten in Italië.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in onder meer de uitspraken van 25 februari 2021 en 19 april 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn geval niet op gaat. Hier is eiser niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Het AIDA-rapport van 3 juni 2021 waar eiser naar heeft verwezen geeft geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan het beeld uit de landeninformatie die al betrokken is bij de uitspraken van de ABRvS. Dat eiser beperkte toegang heeft tot de asielprocedure, betekent niet dat het voor eiser onmogelijk is om asiel aan te vragen. Daarnaast heeft het EHRM op 23 maart 2021 in het arrest M.T. tegen Nederland2 vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang. Ook heeft het EHRM geoordeeld dat er sprake is van aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020. Het EHRM heeft dit op 27 mei 2021 in de uitspraak van A.B tegen Finland3 bevestigd.
5. Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen ook aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Uit het verslag van het gehoor volgt niet dat hij asiel wilde aanvragen in Italië. Uit het verslag blijkt niet dat hij het daadwerkelijk wilde en heeft geprobeerd. Hij ging ervan uit dat hij geen asiel kon krijgen. Dat hij geprobeerd heeft te klagen (hierover) heeft eiser niet onderbouwd. Het is ook niet gebleken dat het onmogelijk is voor eiser om dit te onderbouwen. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt. Verweerder was onder de omstandigheden van dit geval niet gehouden om onderzoek te doen naar de situatie in Italië. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 Dublinverordening
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening als volgt. Eiser heeft in de zienswijze geen expliciet beroep gedaan op het toepassen van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder was in het bestreden besluit dan ook niet gehouden om gemotiveerd in te gaan op het niet toepassen van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarnaast mocht verweerder uitgaan van het interstatelijk
2 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519
3 Procedurenummer 41100/19
vertrouwensbeginsel, gelet op wat hiervoor is overwogen. Verweerder mocht daarom aannemen dat de opvang in Italië voldoet aan de internationale verplichtingen en de gestelde gebrekkige opvang was voor verweerder dan ook geen reden om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Dit beroepsonderdeel slaagt dit niet. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 oktober 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. P.J.M. Mol M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.