ECLI:NL:RBDHA:2021:16625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische eiser. De eiser was op 11 september 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen deze maatregel heeft de eiser beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 27 september 2021 was de zaak aangehouden vanwege de afwezigheid van een tolk, maar op 5 oktober 2021 vond de zitting alsnog plaats, zij het schriftelijk, omdat de gemachtigde van de eiser niet in persoon kon verschijnen door technische problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist en dat hij heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn overdracht naar Italië. De rechtbank concludeert dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, ondanks dat de vlucht voor de overdracht pas op 19 oktober 2021 kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere conclusie rechtvaardigen. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14731
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2021 en 5 oktober 2021. Eiser is beide keren verschenen. Op 27 september 2021 is de zaak aangehouden door afwezigheid van de tolk. Op 5 oktober 2021 is M. Chbab als tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 5 oktober 2021 kon de gemachtigde van eiser niet in persoon aanwezig zijn. Door technische problemen is het ook niet gelukt om de gemachtigde via Skype te laten deelnemen aan de zitting. Daarom is ervoor gekozen om de zaak schriftelijk voort te zetten. Eiser en verweerder zijn hier beiden mee akkoord gegaan. Eiser heeft ter zitting op 5 oktober 2021 desgevraagd zelf het woord gevoerd. Vervolgens hebben eiser en verweerder schriftelijk hun standpunten gewisseld. Op 13 oktober 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de
Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat hij bijna een maand geleden in bewaring is gesteld. Tijdens het verhoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser aangegeven dat hij mee wil werken aan zijn overdracht aan Italië. Na overbrenging naar het detentiecentrum in Rotterdam heeft eiser wederom aangegeven mee te willen werken aan de overdracht. Voor eiser is een vlucht aangevraagd die pas op 14 oktober 2021 zal plaatsvinden. Daarna is deze vlucht geannuleerd en zal eiser pas op 19 oktober 2021 overgedragen kunnen worden aan de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld door een vlucht aan te vragen die meer dan een maand na de inbewaringstelling van eiser plaatsvindt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 11 september 2021 in bewaring is gesteld en dat op 14 september 2021 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Op deze datum is ook een vlucht aangevraagd voor 14 oktober 2021. Op 15 september 2021 is gebleken dat deze vlucht niet mogelijk was, daarom is een nieuwe vluchtdatum bepaald, namelijk 19 oktober 2021. In dit geval heeft een eerste daadwerkelijke vertrekhandeling plaatsgevonden op de derde dag na het opleggen van de maatregel. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 20201 is de rechtbank van oordeel dat dit voldoende voortvarend is. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan anders moet worden geoordeeld, zijn niet gesteld. Daarnaast geeft verweerder aan dat hij voor de vluchtdata afhankelijk is van de Italiaanse autoriteiten. Deze laten maar een beperkt aantal Dublinclaimanten toe in verband met de corona pandemie. De rechtbank acht deze uitleg voldoende ter verklaring dat de overdracht niet eerder kan plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 oktober 2021
en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.