ECLI:NL:RBDHA:2021:16604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/1457 en AWB 21/1458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep ongegrond inzake rechtmatig verblijf van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse vreemdeling, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 3 augustus 2020, waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. Eiser voldeed niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voor een duur van langer dan drie maanden, zoals vastgelegd in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit. Na een ongegrond verklaard bezwaar heeft eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2021 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat eiser voldoende aangetoond heeft dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht, maar dat zijn beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt of dat hij een reële kans op werk heeft. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder niet onzorgvuldig of onjuist geacht, en heeft geoordeeld dat de persoonlijke gevolgen van de verblijfsbeëindiging niet voldoende onderbouwd zijn om het besluit te weerleggen.

De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep in de hoofdzaak ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/1457 en AWB 21/1458
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 13 september 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1996] , van Poolse nationaliteit, eiser/verzoeker (hierna: eiser)
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ҫelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht [1] . Eiser voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van rechtmatig verblijf voor een duur van langer dan drie maanden (artikel 8.12, eerste lid, onder a en b van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2021. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht door betalingsonmacht. Eiser heeft met een ingevuld formulier op 29 maart 2021 verklaard geen inkomen te genieten en niet over vermogen te beschikken.
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Onderzoek naar het rechtmatig verblijf
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte een onderzoek is gestart naar zijn rechtmatig verblijf. Volgens eiser vormt hij, gelet op de door hem gepleegde strafbare feiten, geen gevaar voor de openbare orde.
4. Op grond van de Vb [2] kan in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzocht worden of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf wordt voldaan.
5. Uit de dossierstukken volgt dat de strafbare feiten van eiser bij verweerder het vermoeden hebben doen ontstaan dat eiser niet genoeg middelen heeft om van te leven en er sprake is van een redelijke twijfel om nader onderzoek te verrichten. Dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, is niet aan het opstarten van het onderzoek ten grondslag gelegd en wordt eiser ook niet tegengeworpen door verweerder. De stelling van eiser kan de rechtmatigheid van het onderzoek dan niet raken. De beroepsgrond slaagt niet.
De voorwaarden voor het rechtmatig verblijf
6. Eiser stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Hij is druk bezig met het vinden van werk en er is een reële kans op werk. Hij is niet vrijwillig werkeloos geworden.
7. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de voorwaarden uit artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vb. In dit artikel staat dat de vreemdeling langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland heeft, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
(…)
8. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser, zonder nadere onderbouwing, geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van verweerder. Van een reële kans op werk is de rechtbank niet gebleken. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat eiser voldoende middelen heeft om van te leven en een ziektekostenverzekering heeft. Verweerder heeft dan terecht geconcludeerd dat eiser niet aan bovengenoemde alternatieve voorwaarden voldoet en hij dus geen rechtmatig verblijf heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
9. Eiser stelt dat hij een groot belang heeft bij voortzetting van zijn rechtmatig verblijf. Hij wil in Nederland blijven wonen en werken. Hij heeft jarenlang in de vakanties in Nederland gewerkt en (van december 2019 tot en met januari 2020) in loondienst. Eiser heeft hier sociale en economische banden opgebouwd. Hij is sinds een ongeval werkeloos geraakt en wil snel weer arbeid verrichten. Door de bestreden besluitvorming wordt hij ernstig in zijn belangen geschaad.
10. Omdat de vaststelling van de onrechtmatigheid van het verblijf ook een verwijderingsmaatregel is in de zin van de Verblijfsrichtlijn [3] , dient verweerder een belangenafweging te maken.
11. Uit het bestreden besluit volgt dat de belangenafweging van verweerder in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft hierbij meegewogen dat eiser in het verleden heeft gewerkt in Nederland, maar nu niet werkt en ook geen zicht heeft op werk. Niet gebleken is dat eiser sterke banden heeft met Nederland. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Niet gebleken is dat hij familieleden of een partner in Nederland heeft. Zijn familie woont volgens eiser in Duitsland. Dan is er geen sprake van familieleven in Nederland. Voor zover hij contacten heeft in Nederland kunnen deze ook op afstand worden onderhouden, aldus verweerder.
12. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser, zonder nadere onderbouwing, geen aanleiding de belangenafweging van verweerder onzorgvuldig of onjuist te achten. Eiser heeft niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat verweerder bij deze belangenafweging van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan of een onzorgvuldige weging heeft gemaakt. Dat eiser een andere weging voorstaat, is op zichzelf onvoldoende om de belangenafweging van verweerder onjuist te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
13. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Volgens eiser blijkt niet dat de persoonlijke gevolgen van de verblijfsbeëindiging en mogelijke uitzetting, die voor eiser ingrijpend zijn, zijn afgezet tegen de met de beleidsregels te dienen doelen. Eiser wil in Nederland blijven. Hij heeft de Poolse nationaliteit, heeft geen bijstandsuitkering en wil blijven werken in Nederland.
14. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser, zonder concrete onderbouwing, geen aanleiding de besluitvorming onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Wat is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
16. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG
2.Artikel 8.16, eerste lid, tweede volzin, van het Vb
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3585