ECLI:NL:RBDHA:2021:16602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/2944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid met bezwaar ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had op 10 december 2020 een aanvraag ingediend voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA), maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij deze niet tijdig had ingediend en niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet tijdig had aangevraagd, aangezien haar vorige verblijfsvergunning tot 1 december 2020 geldig was. Bovendien ontbraken belangrijke bewijsstukken die nodig waren voor de beoordeling van haar aanvraag.

De rechtbank heeft ook het bezwaar van de eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag beoordeeld. Eiseres stelde dat haar bezwaarschrift geen gronden bevatte en dat zij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om haar gronden aan te vullen. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaarschrift voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder terecht had afgezien van het horen van eiseres. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de ongegrondheid van het bezwaar en dat de inhoudelijke beoordeling van verweerder niet onjuist of onzorgvuldig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A.A. Adonai-Ohachu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding en procesverloop

Eerder heeft eiseres een verblijfsvergunning toegekend gekregen voor de periode van 1 juni 2020 tot 1 december 2020 met het doel ‘Arbeid als kennismigrant’.
Eiseres heeft op 10 december 2020 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA).
Bij besluit van 26 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat:
1. de aanvraag van eiseres van 10 december 2020 tot het verlenen van een GVVA wordt afgewezen. Eiseres heeft haar aanvraag namelijk niet tijdig ingediend, omdat haar vorige verblijfsvergunning geldig was tot 1 december 2020. Ook voldoet eiseres volgens verweerder niet aan de voorwaarden [1] voor de gevraagde vergunning. Verweerder kan namelijk niet toetsen of eiseres voldoet aan de Wet arbeid vreemdelingen, omdat zij niet alle gevraagde bewijsstukken heeft ingeleverd. De volledig ingevulde en ondertekende bijlages ‘Gegevens toekomstig woonadres in Nederland’, ‘Verklaring referent’ en ‘Gegevens vacaturevoorziening’ ontbreken. Van bijzondere omstandigheden [2] of belangen [3] om de aanvraag toch in te willigen, is verweerder niet gebleken.
2. de huidige verblijfsvergunning van eiseres niet wordt verlengd, omdat eiseres per 1 december 2020 niet meer werkzaam is bij de werkgever op basis van wiens betrekking ze deze verblijfsvergunning heeft gekregen.
3. eiseres Nederland en de Europese Unie binnen 4 weken moet verlaten.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt op 10 februari 2021.
Bij besluit van 19 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar ongegrond heeft kunnen verklaren zonder eiseres in de gelegenheid te stellen haar gronden in bezwaar aan te vullen [4] en/of haar te horen [5] .
2. Eiseres stelt dat haar bezwaarschrift geen gronden bevat en dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen haar gronden in bezwaar aan te vullen en/of haar daaromtrent te horen. Door dat na te laten, handelt verweerder volgens eiseres in strijd met de wet en de beginselen van behoorlijk bestuur. Ter zitting heeft eiseres hieraan toegevoegd dat het primaire besluit meerdere besluitonderdelen bevat en dat zij in ieder geval tegen de afwijzing tot verlenging van haar huidige verblijfsvergunning geen gronden heeft gericht. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst eiseres naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de rechtbank Midden-Nederland en de rechtbank Den Haag. Ter zitting heeft eiseres specifiek gewezen op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 februari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2452, en de verwijzing daarin naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 8 juni 2000, JB 2000/216.
3. Volgens verweerder is het bezwaar terecht kennelijk ongegrond verklaard. Het bezwaarschrift van eiseres bevat volgens verweerder gronden: eiseres voert namelijk in haar bezwaarschrift aan dat zij het niet eens is met het primaire besluit en noemt daarvoor een aantal feitelijke redenen. Daarmee voldoet het bezwaarschrift aan de eisen uit artikel 6:5 van de Awb en heeft verweerder geen aanleiding gezien om eiseres in de gelegenheid te stellen haar bezwaargronden aan te vullen. Verweerder heeft het bezwaar inhoudelijk beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het bezwaar ongegrond is. Daarom heeft verweerder afgezien van het horen van eiseres in bezwaar.
4. De rechtbank overweegt dat eiseres in haar bezwaarschrift van 10 februari 2021 haar naam, adres en de dagtekening heeft vermeld. Eiseres vermeldt verder dat het een ‘
Notice of objection to decision on my application’ betreft en het gericht is tegen ‘
The decision letter dated 26th January, 2021 refers.
Voorts vermeldt eiseres in haar bezwaarschrift: ‘
I reject and oppose the decision of IND on rejection of my application for the following reasons’, waarna eiseres een opsomming geeft van de stukken die zij bij haar aanvraag heeft ingeleverd. Tenslotte vermeldt eiseres in haar bezwaarschrift: ‘
On the Humanitarian ground for consideration of my application. Sir, I am the bread winner of my family, without me my children cannot pay their school fees and be fed. I have aged parents that are dependants.
5. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het bezwaarschrift van eiseres hiermee aan de vereisten uit artikel 6:5, eerste lid, van de Awb. In het bezwaarschrift heeft eiseres inhoudelijk gereageerd op de afwijzingsgronden in het primaire besluit, doordat zij de redenen aangeeft op grond waarvan verweerder volgens haar de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Ook geeft eiseres in haar bezwaarschrift gemotiveerd aan waarom de afweging op grond van artikel 4:84 van de Awb dan wel artikel 8 van het EVRM volgens haar in haar voordeel dient uit te vallen. Het bezwaarschrift bevat daarmee gronden gericht tegen het primaire besluit. Dat deze bezwaargronden te algemeen geformuleerd zijn, ziet de rechtbank niet. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift namelijk specifiek aangegeven welke stukken ze heeft ingediend en welke belangen van haar zijde meewegen. De door eiseres genoemde rechtspraak geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel hieromtrent, omdat de situatie van eiseres daarvoor te verschillend is van de situaties waar deze rechtspraak op ziet. Van een verzuim dat hersteld dient te worden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft eiseres terecht niet op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid gesteld haar gronden in bezwaar aan te vullen.
6. De rechtbank oordeelt voorts dat verweerder in redelijkheid van het horen van eiseres heeft kunnen afzien. Verweerder heeft op basis van de bezwaargronden van eiseres een inhoudelijke heroverweging kunnen maken. Voorts heeft eiseres niet betwist dat op grond van de bezwaargronden redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat het bezwaar ongegrond is. De rechtbank ziet dan geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiseres had moeten horen in bezwaar.
7. De rechtbank stelt tenslotte vast dat eiseres in beroep geen gronden heeft gericht tegen de inhoudelijke beoordeling van verweerder. De rechtbank ziet dan geen aanleiding deze inhoudelijke beoordeling onjuist of onzorgvuldig te achten.
8. In wat is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
2.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.Artikel 8 van het EVRM
4.Artikel 6:5, eerste lid, onder d, jo. artikel 6:6, aanhef en sub 1, van de Awb
5.Artikel 7:2, eerste lid, jo artikel 7:3, aanhef en sub b, van de Awb