ECLI:NL:RBDHA:2021:16598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Poolse vreemdeling en de afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, die op 3 oktober 2021 in bewaring was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die ongewenst was verklaard op 15 februari 2017, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij aanvoerde dat er onrechtmatig gebruik was gemaakt van handboeien en dat er geen sprake was van vluchtgevaar of gevaar voor de veiligheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 oktober 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de redenen voor de maatregel van bewaring, zoals het risico op onttrekking aan toezicht, door verweerder voldoende waren onderbouwd. Eiser had de gronden voor de bewaring niet betwist, maar voerde aan dat de handboeien onrechtmatig waren gebruikt. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van handboeien niet onrechtmatig was, omdat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan het gebrek in de procedure. Eiser had eerder al in bewaring gezeten en was toen uitgezet naar Polen, maar was teruggekeerd naar Nederland.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier M.A.W.M. Engels, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15593
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.Z.A.M. Skanderova), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 oktober 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw M.A. Rauwerda. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979.
2. Eiser is ongewenst verklaard op 15 februari 2017. Dit staat in rechte vast.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
1. artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb )
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. Hij heeft in beroep aangevoerd dat er onrechtmatig gebruik is gemaakt van handboeien. Er is volgens eiser geen sprake geweest van vluchtgevaar of gevaar voor de veiligheid of het leven van eiser, van de ambtenaar of van derden, zoals bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie. Eiser is daarom van mening dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Daarnaast voert hij aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering naar Polen.
Handboeien
5. De rechtbank overweegt als volgt. Het proces verbaal van ophouding (M105-A) geeft de volgende reden voor het gebruik van handboeien bij het transport van eiser: “
omdat betrokkene werd staande gehouden naar aanleiding van een huiselijk geweld melding waar hij betrokken bij was”. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hier niet uit dat er sprake is geweest van vluchtgevaar of gevaar voor de veiligheid of het leven van eiser, van de ambtenaar of van derden, zoals bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie. Dit geeft een onrechtmatigheid in het voortraject van de inbewaringstelling. Volgens vaste jurisprudentie maakt het niet naleven van artikel 22 van de Ambtsinstructie, gelet op artikel 94, zesde lid, van de Vw, de oplegging van de maatregel alleen dan onrechtmatig, indien de met de inbewaringstelling gemoeide belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daarmee geschonden belangen.3
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit verband terecht aangevoerd dat het gebrek in het voortraject de maatregel van bewaring niet onrechtmatig maakt. Eiser is ongewenst verklaard en hij is al eerder in bewaring gesteld op 11 oktober 2019. Hij is toen uitgezet naar Polen, maar hij is weer teruggekeerd naar Nederland. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voldoende zwaarwegende belangen heeft gesteld die opwegen tegen het geconstateerde gebrek. Dat eiser – beweerdelijk – onderweg was naar België maakt het voorgaande niet anders.
Voortvarend handelen
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Eiser is op 3 oktober 2021 in bewaring gesteld, verweerder heeft op 5 oktober 2021 een vlucht aangevraagd en de uitzetting staat gepland voor 12 oktober 2021. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 artikel 5.1b, vierde lid, Vb
3 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:205.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 oktober 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.