ECLI:NL:RBDHA:2021:16580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 4 augustus 2021 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 7 september 2021 door verweerder is opgeheven, maar dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode dat de maatregel van bewaring van kracht was.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van opheffing. Eiser voerde aan dat de maatregel disproportioneel was en dat zijn situatie niet was veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de (Europese) wetgeving en dat eiser niet had meegewerkt aan een Covid-19 test, wat de opheffing van de maatregel noodzakelijk maakte. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de langere duur van de bewaring voor rekening en risico van eiser kwam.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14331
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 augustus 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 7 september 2021 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en dat hij is geboren op [1986] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 augustus 2021 (in de zaak NL21.12698) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat het laten voortduren van de bewaringsmaatregel disproportioneel en niet conform (Europese) wetgeving was. Eiser zat vier weken in vreemdelingendetentie, zonder daadwerkelijk uitgezet te worden naar Frankrijk. Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 7 september 2021 opgeheven na een belangenafweging. Uit de stukken blijkt niet in welk opzicht de situatie van eiser verschilde van de situatie gedurende het eerste beroep. Aan de zijde van eiser is er niks gewijzigd. De belangen van eiser zijn gelijk gebleven. Desondanks was verweerder een aantal weken voor de opheffing van mening dat een opheffing niet aan de orde kon zijn en op 7 september 2021 wel. Gelet op hetgeen hiervoor is aangevoerd is de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig. Het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld had eerder moeten prevaleren. Eiser meent dat hij vanaf datum oplegging van de bewaringsmaatregel dan wel sluiting van het onderzoek van het laatste beroep recht heeft op
een schadevergoeding.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bewaring tot aan de opheffing rechtmatig was. Verweerder volgt eisers stelling niet dat de bewaring disproportioneel zou zijn en dat de situatie van eiser niet verschilt vergeleken met de situatie ten tijde van het eerste beroep. Op 19 augustus 2021 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht geoordeeld dat de bewaring rechtmatig was. Op 20 augustus 2021 was er een fictief claimakkoord van Frankrijk. Op 31 augustus 2021 heeft eiser voor de eerste keer geweigerd om mee te werken aan een Covid-19 test waardoor de op 1 september 2021 geplande overdracht per vliegtuig aan Frankrijk is geannuleerd. Op 7 september 2021 heeft eiser te kennen gegeven wederom niet mee te werken aan een Covid-19 test en is besloten om de bewaring op te heffen in verband met het verstrijken van de overdrachtstermijn.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Verweerder heeft de maatregel op 7 september 2021 opgeheven, omdat eiser opnieuw had aangegeven niet mee te willen werken aan een covid-19 test. Om die reden was het niet meer haalbaar om eiser binnen de termijn van zes weken na het opleggen van de maatregel van bewaring over te dragen. Weliswaar kan eiser niet verplicht worden een PCR-test te ondergaan, echter rust op eiser volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de van State (ECLI:NL:RVS:2008:BF0502) wel de plicht om zijn volledige en actieve medewerking te verlenen om zijn vertrek uit Nederland mogelijk te maken. Een langere duur van bewaring komt dan ook voor rekening en risico van eiser. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is geweest met (Europese) wetgeving. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring tot aan de opheffing rechtmatig is geweest. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op
01 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.A. Schuman N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.