ECLI:NL:RBDHA:2021:16563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/2174 en AWB 21/2175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel met schending hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 september 2021, gaat het om een beroep van eiseres, een Rwandese vrouw, tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag voor wijziging van het verblijfsdoel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 september 2020 de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 ingetrokken, omdat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 25 maart 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 september 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank constateert dat eiseres en haar referent op hetzelfde adres stonden ingeschreven en dat er een relatie was, maar dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde bewijsstukken die de duurzame en exclusieve relatie zouden onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht, is geschonden, omdat eiseres niet is gehoord tijdens de bezwaarfase. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de hoorplicht in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,- voor de beroepsprocedure en € 748,- voor de procedure van de voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/2174 en 21/2175

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van

28 september 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres / verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Kemalli).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 ingetrokken en haar aanvraag voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning afgewezen.
In het besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is verschenen [referent] , de gestelde partner van eiseres en referent. De gemachtigde van verweerder heeft laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Rwandese nationaliteit en is geboren op [1989] . Aan eiseres is een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij partner bij [partner] ’ verleend.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het primaire besluit heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 ingetrokken. Eiseres heeft niet betwist dat de relatie is verbroken en dat er geen sprake meer is van samenwoning met ingang van 1 januari 2020. Eiseres voldoet daarom in ieder geval sinds 1 januari 2020 niet meer aan het verblijfsdoel van de aan haar verleende vergunning. In hetzelfde besluit is de aanvraag van eiseres voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning naar verblijf bij [referent] (referent) afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres namelijk niet aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk als bedoeld in artikel 3.14 onder b van het Vreemdelingenbesluit en paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire. Verweerder vindt de overgelegde stukken en de verklaringen van eiseres, referent en twee vrienden niet voldoende om deze duurzame en exclusieve relatie uit af te leiden.
Intrekking van de verblijfsvergunning
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de intrekking van de aan haar verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Zij betwist namelijk niet dat zij niet meer voldoet aan de beperking waaronder de vergunning werd verleend. De intrekking staat dan ook niet ter discussie.
Afwijzing van het verzoek om wijziging van verblijfsdoel
Gehuwdverklaring
4. Eiseres heeft in beroep een nieuwe ongehuwdverklaring overgelegd en voert aan dat ze daarmee heeft aangetoond dat ze ongehuwd is. Ze meent dat dit moet worden meegenomen in de beoordeling omdat het een aanvulling is op een eerder ingenomen standpunt.
5. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres in beroep overgelegde ongehuwdverklaring niet is gelegaliseerd door het Rwandese ministerie van justitie en de Nederlandse ambassade. In die zin stelt verweerder terecht dat eiseres hiermee niet haar ongehuwde staat kan onderbouwen. Eiseres heeft echter voor haar eerdere verblijfsvergunning ook een ongehuwdverklaring moeten overleggen en verweerder is op basis daarvan toen van haar ongehuwde staat uitgegaan. Hoewel de nieuwe ongehuwdverklaring niet is gelegaliseerd en de vorige ouder is dan 6 maanden is zonder nadere overweging van verweerder niet aannemelijk dat in de korte periode tussen de intrekking en de nieuwe aanvraag de ongehuwde staat van eiseres is gewijzigd. Dat eiseres geen gelegaliseerde ongehuwdverklaring heeft overgelegd is onder deze bijzondere omstandigheden op zichzelf onvoldoende reden om de aanvraag af te wijzen.
Duurzame en exclusieve relatie en hoorplicht
6. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk, als bedoeld in paragraaf B7/3.8.1. van de Vc. Verweerder heeft te weinig gewicht toegekend aan de overgelegde stukken, waaronder de verklaringen van vrienden, die wel van belang zijn. Ze verwijst in dit verband naar r.o. 15.2 van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2017 [1] . Verweerder stelt onredelijke eisen aan de bewijsstukken. Verklaringen uit officiële bronnen over hun liefdesrelatie zijn niet mogelijk. Eiseres heeft verder ter onderbouwing van de exclusieve en duurzame relatie schermafdrukken van whatsapp-conversaties en foto’s opgestuurd. Verweerder had bovendien meer inspanning moeten verrichten om duidelijkheid over de relatie te krijgen, bijvoorbeeld door een huisbezoek te doen of door eiseres en referent apart te horen. Verweerder had in ieder geval eiseres tijdens de bezwaarfase moeten horen en eiseres had dan twijfels weg kunnen nemen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte niet tijdens de bezwaarfase heeft gehoord en dat het bestreden besluit daarom in strijd met de hoorplicht van artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. De rechtbank komt als volgt tot deze conclusie.
8. Allereerst is niet in geschil dat eiseres en referent ten tijde van het bestreden besluit gedurende meer dan een half jaar op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Verder heeft eiseres verklaard over het ontstaan en de aard van haar relatie en uitgelegd hoe haar vorige relatie is verbroken, hoe referent haar hierin heeft gesteund en hoe dat uiteindelijk tot de relatie heeft geleid. Referent heeft ook een verklaring gegeven, die hij ter zitting nog heeft toegelicht en een vragenlijst ingevuld en twee vrienden hebben verklaringen gegeven over de relatie tussen eiseres en referent. Hoewel verweerder niet ten onrechte stelt dat de verklaringen op zichzelf summier zijn, neemt dit niet weg dat de verklaringen en andere bewijsstukken ondersteunen dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, te meer omdat verweerder de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang moet bekijken, waar de bestreden beslissing nu geen blijk van geeft. Gezien het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:3 van de Awb.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het de afwijzing van de aanvraag betreft.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal eiseres en/of referent namelijk nog moet horen in bezwaar over de gestelde exclusieve en duurzame relatie. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).
12. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden
De voorlopige voorziening
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen sprake van spoedeisend belang omdat verweerder in het primaire besluit heeft aangegeven dat eiseres tijdens de bezwaarfase niet zal worden uitgezet.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
15. Verweerder dient het door verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
28 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.