ECLI:NL:RBDHA:2021:16559
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening met betrekking tot minderjarige vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een minderjarige vreemdeling, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte als meerderjarig was aangemerkt en dat hij in Italië te maken had met ernstige gebreken in de asielprocedure, wat zijn overdracht naar Italië onwenselijk zou maken.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht had geconcludeerd dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de registratie van de geboortedatum van eiser in Frankrijk als meerderjarig voldeed aan de eisen van de Vreemdelingencirculaire, en dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat deze registratie onjuist was. Bovendien werd de lange wachttijd in Italië niet als een reden gezien om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiser niet had aangetoond dat klagen bij de Italiaanse autoriteiten onmogelijk was.
De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat zijn overdracht naar Italië zou leiden tot een onevenredige hardheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, vooral met betrekking tot minderjarige asielzoekers.