ECLI:NL:RBDHA:2021:16550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
NL21.7947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van gegronde vrees voor vervolging door Hezbollah en terugkeerbeletsel door coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Libanese man geboren in 1972, had op 21 maart 2020 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij in 2006 door Hezbollah was mishandeld en dat hij in januari 2020 tijdens een demonstratie met Hezbollah-leden had gevochten. Eiser vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Libanon, omdat hij dacht dat Hezbollah hem zou mishandelen of doden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er bij terugkeer naar Libanon een gegronde vrees voor vervolging bestond.

De rechtbank heeft de zaak op 14 september 2021 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk was aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de geloofwaardig geachte elementen van eiser niet voldoende waren om aan te tonen dat hij een reëel risico op ernstige schade liep bij terugkeer naar Libanon. De rechtbank vond dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij als opposant van Hezbollah moest worden gezien en dat hij niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet.

Daarnaast voerde eiser aan dat hij vanwege de coronapandemie en de explosie in Beiroet niet teruggestuurd kon worden. De rechtbank oordeelde dat eiser ook deze stelling niet had onderbouwd en dat de coronapandemie niet als een permanent terugkeerbeletsel kon worden gezien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7947
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.J. de Vries), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Jaafer. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [1972] en heeft de Libanese nationaliteit. Op 21 maart 2020 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas aangevoerd dat hij in 2006 twee keer door Hezbollah is mishandeld en op 24 januari 2020 tijdens een demonstratie met Hezbollah-leden heeft gevochten. Twaalf dagen later hebben Hezbollah-leden hem thuis opgezocht. Eiser was op dat moment niet thuis. Hezbollah-leden zijn ook bij zijn zus langs geweest.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Mishandeling door Hezbollah in 2006;
Incident met Hezbollah vanaf 24 januari 2020.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verder acht verweerder het incident met Hezbollah vanaf 24 januari 2020 geloofwaardig.
Verweerder acht de mishandeling door Hezbollah in 2006 ongeloofwaardig.
3. Bij besluit van 20 mei 2021 is de aanvraag afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij terugkeer naar Libanon een gegronde vrees voor vervolging bestaat en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libanon een reëel risico loopt op ernstige schade.
Gegronde vrees
4. Eiser voert aan dat hij nog steeds door Hezbollah wordt gezocht naar aanleiding van het geloofwaardig geachte incident van januari 2020. Eiser stelt dat hij zal worden mishandeld en gedood als de Hezbollah hem vindt. Hij heeft dus een gegronde vrees voor zijn leven.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de geloofwaardig geachte elementen niet te herleiden zijn tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag1. Voor zover eiser betoogt dat hij als opposant van Hezbollah moet worden gezien, is de rechtbank van oordeel dat dit uit de verklaringen en datgene wat naar voren is gebracht onvoldoende is gebleken. Als eiser al zou moeten worden gevolgd in zijn stelling, dan heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij dan bij een groep hoort die valt onder het Vluchtelingenverdrag. Eiser komt dus niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Reëel risico op ernstige schade
6. Eiser voert verder aan dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder heeft daarbij ten onrechte de twee mishandelingen door Hezbollah in 2006 ongeloofwaardig geacht. De geloofwaardig geachte mishandeling in januari 2020 was voor eiser de druppel waardoor hij is gevlucht.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de twee incidenten uit 2006 ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft veel gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser in de veertien jaar na deze gestelde incidenten zonder problemen in Libanon heeft gewoond. Verder heeft eiser weinig verklaard over de twee incidenten en geen uitleg gegeven voor de tegengeworpen tegenstrijdigheid over waar hij in 2006 heeft gewoond en dat hij elders is gaan wonen om aan de dreiging van Hezbollah te ontkomen. Er is dan ook niet gebleken dat eiser vanwege deze gestelde incidenten in 2006 extra in de negatieve belangstelling bij Hezbollah staat.
8. Ten aanzien van het geloofwaardig geachte incident uit januari 2020, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Libanon. Verweerder heeft over de overgelegde verklaringen van de zus en neef van eiser mogen zeggen dat dit geen objectieve bronnen zijn die het reële risico aannemelijk maken. Eiser heeft namelijk in het nader gehoor op bladzijde 14 verklaard dat leden van Hezbollah alleen bij zijn zus zijn langs geweest. Dat strookt niet met de verklaring van de neef die nu is overgelegd waaruit zou volgen dat deze leden ook bij hem zijn langs
1. Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28-07-1951.
geweest. Daarbij komt dat uit deze overgelegde verklaringen niet blijkt wie op zoek zijn/waren naar eiser, waarom deze personen eiser zoeken en uit de verklaring van de neef blijkt ook niet wanneer ze zijn langsgekomen. Ook blijkt niet dat er een verband is tussen het bezoek van deze gestelde leden en de incidenten in 2006, dan wel het incident in januari 2020. Verweerder heeft zich verder ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft geconcretiseerd wat de verwijzing in de zienswijze naar de openbare bron2 betekent voor eiser zijn persoonlijke situatie en waarom de omstandigheid dat Hezbollah meer macht krijgt betekent dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade.
9. De beroepsgronden falen. Eiser komt dus niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Terugkeerbeletsel
10. Eiser voert ook aan dat hij vanwege de combinatie van de coronapandemie en de naweeën van de explosie in Beiroet niet naar Libanon kan worden teruggestuurd. Eiser benadrukt ter zitting dat zijn asielaanvraag niet economische gemotiveerd is.
11. Voor zover eiser heeft willen betogen dat hem uitstel van vertrek zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw moet worden verleend, overweegt de rechtbank dat eiser op geen enkele manier heeft onderbouwd waarom hem vanwege medische redenen dit uitstel moet worden verleend. Voor zover eiser betoogt dat de combinatie van de coronapandemie en de naweeën van de explosie in Beiroet een terugkeerbeletsel vormen, omdat eiser vanwege de gevolgen van de explosie nog minder in staat zal zijn om zich in Libanon tegen corona te wapenen, overweegt de rechtbank dat eiser ook deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd. De enkele stelling dat eiser zich minder goed zal kunnen wapenen tegen corona is niet een omstandigheid op grond waarvan aan hem op individuele basis uitstel van vertrek kan worden verleend. Voor zover eiser heeft willen betogen dat de coronapandemie een terugkeerbeletsel vormt omdat hij niet naar Libanon kan terugreizen, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State is de coronapandemie een tijdelijk beletsel voor overdrachten in het kader van de Dublinverordening.3 Analoog toegepast op deze situatie is de rechtbank van oordeel dat de coronapandemie - indien er op het moment van de voorgenomen uitzetting reisbeperkingen gelden - ook als een tijdelijk beletsel dient te worden gezien voor wat betreft een feitelijke uitzetting. Dit maakt niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De beroepsgrond faalt.
12. Ook wat meer of anders is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
13. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
14. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Eiser verwijst naar het artikel ‘Avoiding Further Polarisation in Lebanon’ van 10 november 2020
van de International Crisis Group.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:1032).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. L.A. Banga L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking
.