ECLI:NL:RBDHA:2021:16523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Afghaanse minderjarige in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Afghaanse eiser. De eiser, die stelt minderjarig te zijn, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 september 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Y. Özdemir, en een tolk, Dhr. W.M. Mamik. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, S.H.M. Maas.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico is dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn claim van minderjarigheid en het verzoek om een lichter middel, verworpen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14937
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Dhr. W.M. Mamik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb),
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle bewaringsgronden heeft betwist, met uitzondering van lichte grond 4a. Ter betwisting van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij asiel heeft aangevraagd, waardoor hem niet kan worden tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat hij een asielaanvraag heeft gedaan betekent niet dat hij op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Eiser beschikt immers niet over een geldig identiteitsbewijs. Daaraan kon verweerder het vermoeden ontlenen dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd dan wel daartoe een poging had gedaan. De rechtbank acht daarom de zware grond 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, hij heeft zich immers gemeld om asiel aan te vragen op 9 september 2021. Hierin wordt eiser niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is verschenen voor zijn gehoren op 16 september 2021 en 20 september 2021. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat hieruit blijkt dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken, waardoor ook deze grond feitlelijke juist wordt geacht. De zware gronden 3a en 3b samen zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring daarom onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Minderjarigheid
4. Eiser voert aan dat hij minderjarig is. Hij stelt dat hij in Frankrijk een andere geboortedatum heeft opgegeven, omdat hij dacht dat hij daar als meerderjarige niet zou worden uitgezet. Daarnaast is het eiser onduidelijk waarom de informatie uit Frankrijk wordt gevolgd, waar de meerderjarige leeftijd uit blijkt, en niet de informatie uit Bulgarije, waaruit zou volgen dat eiser minderjarig is. Ook voert de gemachtigde van eiser aan dat eiser oogt als minderjarig.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de informatie die in Frankrijk is geregistreerd. Eiser heeft geen verifieerbare informatie verschaft op grond waarvan kan worden gezegd dat verweerder hier niet vanuit mag gaan. Zijn verklaring dat hij zijn leeftijd op advies van anderen meerderjarig heeft opgegeven, is onvoldoende om aan te nemen dat de informatie uit Frankrijk onjuist is. Verweerder geeft ter zitting aan dat Bulgarije het claimverzoek van Frankrijk heeft geweigerd, omdat hij in Bulgarije geregistreerd stond als minderjarige. Dit was voor verweerder reden om op 23 september 2021 Frankrijk te vragen om eiser terug te nemen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Dat eiser er naar eigen zeggen jong uit ziet, legt weinig gewicht in de schaal omdat deze waarneming op zichzelf onvoldoende is om eisers minderjarigheid vast te stellen, zeker nu het slechts om een verschil van twee jaar gaat. Daarbij komt dat eiser niet is verschenen bij zijn gehoren op 16 september 2021 en 20 september 2021, waar een leeftijdsschouw wordt uitgevoerd bij twijfel over minderjarigheid. Hij heeft daarnaast
2 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb
wisselend verklaard over zijn leeftijd en verweerder had verder geen aanleiding om van minderjarigheid uit te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder, gelet op wat hiervoor overwogen, uitgaan van de meerderjarigheid van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij als minderjarige moet worden aangerekend. Gelet op wat hiervoor overwogen, mag verweerder uitgaan van de meerderjarigheid van eiser. Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. C. Karman M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.