ECLI:NL:RBDHA:2021:16482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oekraïense eiser afgewezen door Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar rechtbank vernietigt besluit en stelt vertrektermijn vast

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oekraïense eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W. Spijkstra, en een tolk, V. Nazarova. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. I.E. Lemmers.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen. De eiser had aangevoerd dat hij was opgeroepen voor de dienstplicht en dat hij vanwege zijn politieke opvattingen in Oekraïne te maken had met discriminatie en vernedering. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren. Bovendien erkende de rechtbank dat de regio van de eiser niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staat, waardoor Oekraïne niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt voor deze eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde een vertrektermijn van vier weken vast, ingaande de dag na verzending van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.496,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13825
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.13826, op 9 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Nazarova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Oekraïense nationaliteit en is geboren op [1996].
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij is opgeroepen om te strijden voor het nationale leger van [regio]. Eiser vreest dat hij bij terugkeer weer wordt opgeroepen. Verder stelt eiser dat hij in de rest van Oekraïne te maken heeft gehad met discriminatie, vernedering en dat zijn politieke ideeën er niet geaccepteerd worden. Hij stelt dat hij zich daarom niet in een ander deel van het land kan vestigen en heeft besloten om Oekraïne te ontvluchten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Discriminatie en vernedering vanwege afkomst;
Algemene situatie regio [regio];
4. Oproep dienstplicht voor het nationaal leger van [regio];
5. Politieke opvattingen en daaruit voortvloeiende problemen.
4. Verweerder beoordeelt relevant element 1, 2 en 3 als geloofwaardig. Relevant element 4 en 5 vindt verweerder ongeloofwaardig. Eiser is volgens verweerder afkomstig uit een veilig land van herkomst. Verweerder heeft de aanvraag daarom op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank bespreekt in het vervolg de geschilpunten.
Dienstplicht en politieke overtuiging
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de oproep voor de dienstplicht en zijn problemen door zijn politieke overtuigingen ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser stelt dat verweerder niet mocht tegenwerpen dat hij geen oproep heeft overgelegd, omdat geen informatie bekend is hoe de dienstplicht binnen [regio] is vormgegeven. De bronnen waarnaar verweerder over de dienstplicht verwijst zijn niet objectief verifieerbaar en niet van een vertaling voorzien. Eiser kan hier daarom niet op reageren.
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de verklaringen van eiser over de oproeping voor het nationaal leger van [regio] ongeloofwaardig vinden. Eiser stelt een jaar geleden éénmaal te zijn opgeroepen, maar heeft deze verklaring geenszins onderbouwd. Verder heeft eiser vaag verklaart over de gevolgen van het niet voldoen aan de oproep. Eiser heeft niet duidelijk kunnen maken wat deze gevolgen zijn. Hierbij mocht verweerder gewicht toekennen aan de omstandigheid dat er een jaar is verlopen tussen het moment dat eiser de oproep heeft ontvangen en het moment dat hij Oekraïne is ontvlucht. Gesteld nog gebleken is dat eiser sinds de gestelde oproep problemen van de separatisten ondervonden.
7. Verweerder mocht ook de problemen die eiser door zijn politieke opvattingen in de rest van Oekraïne heeft ondervonden ongeloofwaardig vinden. Eiser heeft slechts erg summier en in algemene termen verklaard over de inhoud van zijn politieke opvattingen en niet nader onderbouwd wat voor problemen hij hierdoor heeft ondervonden. Verweerder mocht in dit kader gewicht toekennen aan de verklaring van eiser dat hij vooral bang is dat hij problemen zal ondervinden in plaats van dat hij deze al daadwerkelijk heeft ondervonden.
Oekraïne als veilig land van herkomst
8. Eiser vindt dat Oekraïne voor hem geen veilig land van herkomst is, omdat hij afkomstig is uit de [regio] regio. Dit gebied is ook door verweerder uitgezonderd van de aanwijzing van Oekraïne als veilig land. Verder vindt eiser dat verweerder gelet op de vele uitzonderingscategorieën Oekraïne ten onrechte in het algemeen heeft aangemerkt als veilig land van herkomst.
9. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Oekraïne in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als een veilig land met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan en met verhoogde aandacht voor LHBT. Op 8 juli 2021 heeft een herbeoordeling van deze aanwijzing plaatsgevonden.1 Eiser heeft zijn stelling dat Oekraïne in zijn algemeenheid niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst niet met
1. Kamerstukken II 202-2021, 19637, nr.2755 van 8 juli 2021
nadere stukken onderbouwd en verwijst enkel naar de tekst van de herbeoordeling.
10. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser uit [regio] komt en dat [regio] niet onder de effectieve controle staat van de centrale autoriteiten. Deze regio is dus uitgezonderd van de aanwijzing van Oekraïne als veilig land. Zoals verweerder ook ter zitting heeft erkend kan Oekraïne hiermee voor eiser niet worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit betekent dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag kennelijk ongegrond heeft verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal nu beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Dat betekent dat eiser reeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat hij een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in stand kan blijven. Ter zitting heeft eiser gesteld dat verweerder zijn asielverzoek opnieuw in het juiste spoor moet behandelen. De rechtbank volgt dit niet. Er is onvoldoende gemotiveerd gesteld en ook niet anderszins gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat zijn asielprocedure in een ander spoor is behandeld.
12. Ter zitting heeft verweerder tevens aangevoerd dat eiser in het grondgebied van Oekraïne dat onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staat een vestigingsalternatief heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht een vestigingsalternatief tegengeworpen. Hierbij mocht verweerder gewicht toekennen aan de omstandigheid dat eiser in de periode van 2012 tot en met 2020 op verschillende plekken in Oekraïne heeft gewoond, gestudeerd en gewerkt. Verweerder mocht hieruit afleiden dat eiser zich in deze gebieden kan vestigen en zich zo kan onttrekken aan de situatie in [regio]. De omstandigheid dat eiser in deze gebieden met enige discriminatie te maken heeft gehad is onvoldoende. Er is niet gebleken dat eiser zodanig is gediscrimineerd dat hij zich niet langer staande kon houden of dat er sprake was van ernstige beperkingen van zijn bestaansmogelijkheden. Ook is niet gebleken dat eiser zich hierbij niet kon wenden tot de nationale autoriteiten voor bescherming. Dat de autoriteiten, de politie in het bijzonder, op geen enkele wijze te hulp schiet, heeft eiser niet onderbouwd.
Inreisverbod en vertrektermijn
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen heeft opgelegd. Verweerder kan de vertrektermijn alleen inkorten als zich één van de in artikel 62, tweede lid, van de Vw genoemde situaties zich voordoet. Gelet op het voorgaande is de asielaanvraag van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Dit heeft verweerder ter zitting bevestigd. Er is niet gebleken dat één van de andere situaties zoals neergelegd in artikel 62, tweede lid, van de Vw zich voordoet. Verweerder kon daarom de vertrektermijn niet verkorten. De rechtbank ziet daarom onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb aanleiding om te bepalen dat de vertrektermijn van eiser, conform artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, vier weken bedraagt en dat deze termijn aanvangt op de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak.
14. Dat verweerder eiser ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden, heeft tot gevolg dat verweerder ook niet bevoegd was een inreisverbod op te leggen. Dat betekent dat het inreisverbod vanaf het begin onrechtmatig is.2
Proceskosten
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, voor zover de asielaanvraag is afgewezen als ongegrond;
  • bepaalt dat de vertrektermijn vier weken bedraagt, ingaande de dag na verzending van een
afschrift van deze uitspraak;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
2 ABRvS 19 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1331 rov. 7.2.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
17 september 2021

Documentcode: [Documentcode]