Overwegingen
1. Eiser is van Oekraïense nationaliteit en is geboren op [1996].
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij is opgeroepen om te strijden voor het nationale leger van [regio]. Eiser vreest dat hij bij terugkeer weer wordt opgeroepen. Verder stelt eiser dat hij in de rest van Oekraïne te maken heeft gehad met discriminatie, vernedering en dat zijn politieke ideeën er niet geaccepteerd worden. Hij stelt dat hij zich daarom niet in een ander deel van het land kan vestigen en heeft besloten om Oekraïne te ontvluchten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Discriminatie en vernedering vanwege afkomst;
Algemene situatie regio [regio];
4. Oproep dienstplicht voor het nationaal leger van [regio];
5. Politieke opvattingen en daaruit voortvloeiende problemen.
4. Verweerder beoordeelt relevant element 1, 2 en 3 als geloofwaardig. Relevant element 4 en 5 vindt verweerder ongeloofwaardig. Eiser is volgens verweerder afkomstig uit een veilig land van herkomst. Verweerder heeft de aanvraag daarom op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank bespreekt in het vervolg de geschilpunten.
Dienstplicht en politieke overtuiging
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de oproep voor de dienstplicht en zijn problemen door zijn politieke overtuigingen ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser stelt dat verweerder niet mocht tegenwerpen dat hij geen oproep heeft overgelegd, omdat geen informatie bekend is hoe de dienstplicht binnen [regio] is vormgegeven. De bronnen waarnaar verweerder over de dienstplicht verwijst zijn niet objectief verifieerbaar en niet van een vertaling voorzien. Eiser kan hier daarom niet op reageren.
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de verklaringen van eiser over de oproeping voor het nationaal leger van [regio] ongeloofwaardig vinden. Eiser stelt een jaar geleden éénmaal te zijn opgeroepen, maar heeft deze verklaring geenszins onderbouwd. Verder heeft eiser vaag verklaart over de gevolgen van het niet voldoen aan de oproep. Eiser heeft niet duidelijk kunnen maken wat deze gevolgen zijn. Hierbij mocht verweerder gewicht toekennen aan de omstandigheid dat er een jaar is verlopen tussen het moment dat eiser de oproep heeft ontvangen en het moment dat hij Oekraïne is ontvlucht. Gesteld nog gebleken is dat eiser sinds de gestelde oproep problemen van de separatisten ondervonden.
7. Verweerder mocht ook de problemen die eiser door zijn politieke opvattingen in de rest van Oekraïne heeft ondervonden ongeloofwaardig vinden. Eiser heeft slechts erg summier en in algemene termen verklaard over de inhoud van zijn politieke opvattingen en niet nader onderbouwd wat voor problemen hij hierdoor heeft ondervonden. Verweerder mocht in dit kader gewicht toekennen aan de verklaring van eiser dat hij vooral bang is dat hij problemen zal ondervinden in plaats van dat hij deze al daadwerkelijk heeft ondervonden.
Oekraïne als veilig land van herkomst
8. Eiser vindt dat Oekraïne voor hem geen veilig land van herkomst is, omdat hij afkomstig is uit de [regio] regio. Dit gebied is ook door verweerder uitgezonderd van de aanwijzing van Oekraïne als veilig land. Verder vindt eiser dat verweerder gelet op de vele uitzonderingscategorieën Oekraïne ten onrechte in het algemeen heeft aangemerkt als veilig land van herkomst.
9. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Oekraïne in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als een veilig land met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan en met verhoogde aandacht voor LHBT. Op 8 juli 2021 heeft een herbeoordeling van deze aanwijzing plaatsgevonden.1 Eiser heeft zijn stelling dat Oekraïne in zijn algemeenheid niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst niet met
1. Kamerstukken II 202-2021, 19637, nr.2755 van 8 juli 2021
nadere stukken onderbouwd en verwijst enkel naar de tekst van de herbeoordeling.
10. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser uit [regio] komt en dat [regio] niet onder de effectieve controle staat van de centrale autoriteiten. Deze regio is dus uitgezonderd van de aanwijzing van Oekraïne als veilig land. Zoals verweerder ook ter zitting heeft erkend kan Oekraïne hiermee voor eiser niet worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit betekent dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag kennelijk ongegrond heeft verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal nu beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Dat betekent dat eiser reeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat hij een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in stand kan blijven. Ter zitting heeft eiser gesteld dat verweerder zijn asielverzoek opnieuw in het juiste spoor moet behandelen. De rechtbank volgt dit niet. Er is onvoldoende gemotiveerd gesteld en ook niet anderszins gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat zijn asielprocedure in een ander spoor is behandeld.
12. Ter zitting heeft verweerder tevens aangevoerd dat eiser in het grondgebied van Oekraïne dat onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staat een vestigingsalternatief heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht een vestigingsalternatief tegengeworpen. Hierbij mocht verweerder gewicht toekennen aan de omstandigheid dat eiser in de periode van 2012 tot en met 2020 op verschillende plekken in Oekraïne heeft gewoond, gestudeerd en gewerkt. Verweerder mocht hieruit afleiden dat eiser zich in deze gebieden kan vestigen en zich zo kan onttrekken aan de situatie in [regio]. De omstandigheid dat eiser in deze gebieden met enige discriminatie te maken heeft gehad is onvoldoende. Er is niet gebleken dat eiser zodanig is gediscrimineerd dat hij zich niet langer staande kon houden of dat er sprake was van ernstige beperkingen van zijn bestaansmogelijkheden. Ook is niet gebleken dat eiser zich hierbij niet kon wenden tot de nationale autoriteiten voor bescherming. Dat de autoriteiten, de politie in het bijzonder, op geen enkele wijze te hulp schiet, heeft eiser niet onderbouwd.
Inreisverbod en vertrektermijn
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen heeft opgelegd. Verweerder kan de vertrektermijn alleen inkorten als zich één van de in artikel 62, tweede lid, van de Vw genoemde situaties zich voordoet. Gelet op het voorgaande is de asielaanvraag van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Dit heeft verweerder ter zitting bevestigd. Er is niet gebleken dat één van de andere situaties zoals neergelegd in artikel 62, tweede lid, van de Vw zich voordoet. Verweerder kon daarom de vertrektermijn niet verkorten. De rechtbank ziet daarom onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb aanleiding om te bepalen dat de vertrektermijn van eiser, conform artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, vier weken bedraagt en dat deze termijn aanvangt op de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak.
14. Dat verweerder eiser ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden, heeft tot gevolg dat verweerder ook niet bevoegd was een inreisverbod op te leggen. Dat betekent dat het inreisverbod vanaf het begin onrechtmatig is.2
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).