ECLI:NL:RBDHA:2021:16477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/1427 en AWB 21/1428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor adoptiekind zonder beginseltoestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf als adoptiekind'. Eiser, geboren in Gambia, had een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij zijn adoptieouders, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de beginseltoestemming van de Minister van Justitie en Veiligheid ontbrak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie van eiser in Gambia plaatsvond, maar dat deze niet erkend is door de Nederlandse rechter, wat noodzakelijk is voor de aanvraag van een mvv.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeerde dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser, vooral omdat eiser nog nooit in Nederland heeft gewoond en er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland voort te zetten. De rechtbank wees ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, maar verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De rechtbank benadrukte dat de erkenning van de adoptie door de burgerlijke rechter noodzakelijk is en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, hoewel begrijpelijk, niet voldoende waren om af te wijken van de wettelijke vereisten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/1427 en AWB 21/1428
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 15 september 2021 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: [A] ),
en

de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans)

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna: eiser) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als adoptiekind bij [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021. Voor eiser en verweerder zijn hun gemachtigden naar zitting gekomen.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiser hoeft daarom geen griffierecht te betalen.
Inleiding
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is geboren op [2006] en bezit de Gambiaanse nationaliteit. Uit de uitspraak van de rechtbank in Gambia van 19 januari 2021 blijkt dat eiser naar Gambiaans recht is geadopteerd door de heer [A] (referent) en zijn echtgenote [B] . Op 25 mei 2020 heeft referent voor eiser de huidige aanvraag ingediend.

Reden van afwijzing

3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet aan de voorwaarden van het verblijfsdoel ‘verblijf als adoptiekind’ wordt voldaan. De beginseltoestemming van de Minister van Justitie en Veiligheid ontbreekt en gelet daarop is niet voldaan aan de vereisten van de Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie (Wobka). Gambia is niet aangesloten bij het Haags adoptieverdrag dus is beginseltoestemming nodig [1] . Eiser kan een verzoek om erkenning van de buitenlandse adoptie bij de rechtbank indienen. Verder is de weigering van de gevraagde vergunning volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Tot slot komt aan eiser geen beroep toe op de hardheidsclausule, aldus verweerder.
Standpunt van eiser
4. Eiser is het hier niet mee eens en voert – onder andere – het volgende aan. Op grond van artikel 14 van de Wobka zijn er uitzonderingen mogelijk op de vereisten voor adoptie. Ook wanneer de beginseltoestemming ontbreekt, kan een adoptie worden erkend als de adoptie in het kennelijk belang van het kind is. Daarbij verwijst eiser naar artikel 10:109 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM omdat sprake is van familie- of gezinsleven tussen hem en zijn adoptieouders. Tot slot is de persoonlijke situatie van eiser zeer uitzonderlijk en had verweerder hem op grond daarvan vrij moeten stellen van het mvv-vereiste. [3]
Oordeel van de rechtbank
De adoptie
5. De rechtbank stelt eerst vast dat partijen het er over eens zijn dat de Minister van Justitie en Veiligheid geen beginseltoestemming heeft afgegeven als bedoeld in artikel van 2 van de Wobka. De huidige zaak is een bestuursrechtelijke zaak waarin de aanvraag voorligt voor een mvv met als doel adoptie van eiser door de heer [A] in Nederland. Weliswaar zijn er op grond van artikel 14 van de Wobka uitzonderingen mogelijk op de vereisten voor adoptie, maar verweerder stelt terecht dat deze vraag in een verblijfsrechtelijke procedure niet aan de orde kan komen. Het is niet aan verweerder, of de bestuursrechter, om te beoordelen of een adoptie in Nederland kan worden erkend zonder dat aan alle vereisten voor adoptie is voldaan. De adoptie moet daarom, om erkend te worden, beoordeeld worden door de burgerlijke rechter. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser dit ook erkend en hij heeft inmiddels een verzoek om erkenning van de buitenlandse adoptie bij de burgerlijke rechter ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
6. Over het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. De adoptie is nog niet erkend door de Nederlandse rechter. Verweerder stelt terecht dat de Gambiaanse adoptiebeslissing op zich onvoldoende is om aan te tonen dat sprake is van gezinsleven. Wel is volgens verweerder sprake van gezinsleven tussen eiser en zijn adoptiemoeder, omdat sprake is van hechte persoonlijke banden. De rechtbank oordeelt dat verweerder desondanks tot de conclusie mocht komen dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser en zijn adoptiemoeder, zodat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
7. Eiser heeft nog nooit een verblijfsvergunning voor Nederland gehad. In het geval van een zogenoemde eerste toelating weegt het belang van de Nederlandse overheid meestal zwaarder, tenzij sprake is van zeer bijzondere feiten en omstandigheden. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat die er niet zijn. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen meewegen dat eiser gezinsleven is aangegaan terwijl hij niet wist of hij naar Nederland mocht komen. Het economisch belang van Nederland weegt echter minder zwaar, omdat referent eigen inkomen heeft om de kosten van levensonderhoud van het gezin te kunnen betalen.
8. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging mogen betrekken dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven buiten Nederland voort te zetten. Eiser heeft zijn hele leven in Gambia gewoond en zijn adoptiemoeder verblijft al sinds 2019 in Gambia om voor hem te zorgen. Daarnaast heeft eiser geen banden met Nederland en is hij hier nog nooit geweest. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser met liever met zijn adoptieouders in Nederland woont, biedt artikel 8 van het EVRM in dit geval geen soelaas. De medische omstandigheden van de adoptiemoeder zijn ook geen reden om tot een ander oordeel te komen, omdat deze pas na het bestreden besluit naar voren zijn gebracht. De rechtbank moet het bestreden besluit echter beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment dat het bestreden besluit werd genomen (de zogenoemde ex tunc-toetsing). De medische omstandigheden kunnen misschien wel een rol spelen in een nieuwe procedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
9. Over eisers beroep op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder moet beoordelen of de vreemdeling bijzondere persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert. Die feiten en omstandigheden moeten zo bijzonder zijn dat het onevenredig is om vast te houden aan het mvv-vereiste als die vreemdeling aan alle materiële vereisten voor verlening van de verblijfsvergunning voldoet. De rechtbank heeft hierboven al geoordeeld dat eiser niet voldoet aan alle voorwaarden voor de verblijfsvergunning en alleen al daarom komt eiser geen beroep toe op de hardheidsclausule. [4] Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
de uitspraak mede te ondertekenen
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 2 van de Wobka.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Zie paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.