Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser, van Syrische nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 1980. Eiser, zijn toenmalige echtgenote en zijn vijf kinderen zijn in juli 2012 uit Syrië gevlucht. Zij zijn bij besluit van 16 juli 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig van 19 mei 2014 tot 19 mei 2019.
2. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 november 2020 blijkt dat eiser bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Eiser is veroordeeld wegens het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter, [dochter] ( [dochter] ). Als bijzondere voorwaarde is gesteld dat eiser zich gedurende de gehele proeftijd moet melden op afspraken bij de reclassering. Tevens is als bijzondere voorwaarde gesteld dat eiser zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen. Verder is een locatieverbod opgelegd voor de duur van één jaar en mag eiser geen contact opnemen, zoeken of hebben met zijn dochter [dochter] . Uit het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 augustus 2019 blijkt dat de voorwaardelijk opgelegde straf van 3 maanden gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd omdat eiser niet mee werkte aan de behandelverplichting.
3. Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder is voldaan aan de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en heeft eiser zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf. Eiser vormt volgens verweerder op basis van zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Omdat eiser bij terugkeer naar Syrië echter nog altijd een reëel risico loopt op ernstige schade zal hij niet worden uitgezet naar zijn land van herkomst. Het belang van bescherming van de openbare orde prevaleert in dit geval boven het belang van eiser bij uitoefening van zijn recht op familie- en/of gezinsleven en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Omdat er geen sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn kinderen kan hij geen aanspraak maken op het declaratoire afgeleide verblijfsrecht van artikel 20 van het VWEU. Ook heeft verweerder een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd en wordt eiser een vertrektermijn onthouden. Tot slot heeft verweerder de aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen.
Over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat wordt voldaan aan de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb en dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf.
5. In geschil is of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (het Unierechtelijke openbare-ordecriterium).
6. Eiser voert in beroep, samengevat, aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Het feit dat sprake is van een ernstig misdrijf betekent niet dat de bedreiging nog voortduurt en voldoende ernstig is. Gesteld noch gebleken is dat van eiser een reëel gevaar uitgaat dat hij eenzelfde misdrijf zou kunnen plegen buiten de gezinssetting. Tevens is onvoldoende onderkend dat eiser volledig is afgestraft. Ten onrechte betrekt verweerder of eiser spijt heeft van zijn gedrag en of hij excuses heeft gemaakt. Deze omstandigheden vormen geen onderdeel van het Unierechtelijk openbare-ordecriterium. Eiser heeft zijn straf uitgezeten en wil verder met zijn leven en spant zich in om dit op een juiste manier te doen. Dit blijkt uit
zijn goede gedrag in detentie en zijn inzet om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Verder heeft eiser verschillende pogingen gedaan om onder behandeling te komen. Er is sprake van een positieve gedragsverandering. Eiser heeft ook het contact met zijn kinderen weer opgepakt.
7. Bij de vraag of wordt voldaan aan het Unierechtelijke openbare-ordecriterium is van belang dat eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens een ernstig misdrijf, namelijk ontucht met zijn minderjarige dochter [dochter] . Uit het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2018 blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat eiser opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens zijn dochter. Ook is van belang dat uit de stukken niet is gebleken dat eiser spijt heeft betuigd jegens zijn dochter. Uit de verklaringen van eiser tijdens de gehoren van 21 februari 2019 en 22 januari 2020 blijkt niet dat eiser de ernst van zijn gedragingen voldoende inziet. Hieruit volgt dat eiser geen inzicht heeft in zijn gedrag of de gevolgen daarvan voor zijn dochter hetgeen een factor is die meeweegt bij de inschatting van het recidivegevaar. Verder is van belang dat niet is gebleken van een bestendige positieve gedragsverandering bij eiser. Uit het reclasseringsadvies van 17 augustus 2018 blijkt dat eiser de ten laste gelegde aanranding van zijn dochter ontkent. Blijkens het reclasseringsadvies van 25 april 2019 wenst eiser niet mee te werken aan de behandelverplichting. Er is volgens de behandelaar weinig behandelmotivatie. Eiser wil niet praten over hetgeen waarvoor hij is veroordeeld. Ook geeft eiser geen openheid van zaken en wil hij alleen spreken over praktische zaken zoals werk en huisvesting. Eiser is van mening dat hij niets verkeerd heeft gedaan. Omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde, te weten dat hij zich onder behandeling stelt, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2019 de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelast. Tot slot is van belang dat de periode waarin het strafbare feit is gepleegd weliswaar drie jaar geleden is, maar dat het tijdsverloop sinds de vrijlating van eiser nog relatief gering is (ongeveer een jaar). De door eiser gestelde positieve gedragsverandering is daarmee onvoldoende bestendig om het gevaar voor herhaling weg te nemen. Bovendien ziet die gedragsverandering meer op praktische zaken, dan op inzicht in de ernst van de gedragingen. Dat eiser thans omgang heeft met zijn zoons maakt bovenstaande feiten en omstandigheden niet anders.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aan de hand van de feitelijke gedragingen van eiser heeft geconcludeerd dat hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Over het beroep op artikel 8 van het EVRM
9. Eiser voert in beroep aan dat een onjuiste en onvolledige 8 EVRM-afweging heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft miskend dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven elders uit te oefenen. Van belang hierbij is dat is aangenomen dat het refoulementverbod terugkeer van eiser belet. Het belang van de Nederlandse nationaliteit van de kinderen is niet nader gemotiveerd betrokken. Verweerder heeft onvoldoende onderkend dat Nederland het meest aangewezen land is voor het uitoefenen van gezinsleven. Eiser wijst er verder op dat zijn zoon Mesbah sinds maart 2021 bij hem woont omdat de situatie in het huishouden van zijn moeder onhoudbaar was. Tevens heeft eiser momenteel een omgangsregeling met zijn twee jongste zoons.
10. Verweerder heeft in het kader van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van eiser enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse staat om de openbare orde te beschermen anderzijds. Bij die belangenafweging heeft verweerder de vereisten betrokken waarmee volgens de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)1 rekening mee moet worden gehouden indien openbare- ordeaspecten in de belangenafweging worden betrokken. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn vier minderjarige kinderen. Er wordt geen gezinsleven aangenomen tussen eiser en zijn inmiddels meerderjarige dochter [dochter] omdat er de afgelopen jaren geen contact is geweest en vanwege het feit dat eiser ontucht met haar heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle door eiser aangevoerde omstandigheden betrokken bij de belangenafweging en niet ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan het algemeen belang van de Nederlandse staat om de openbare orde te beschermen. Van belang is dat eiser - ten tijde van het bestreden besluit - geen (of nauwelijks) contact had met zijn vier kinderen en dat er zwaarwegende belangen op het gebied van de openbare orde zijn die maken dat het gerechtvaardigd is om van eiser en de kinderen te verlangen dat zij in een derde land en/of op afstand (bijvoorbeeld via de telefoon, post en/of e-mail) invulling geven aan het familie- en gezinsleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderhouden van contact op deze wijze niet mogelijk is. Het feit dat zoon Mesbah thans bij eiser woont en dat eiser een omgangsregeling heeft met zijn andere twee zoons kan, gelet op de ex tunc toets in reguliere zaken, niet bij de beoordeling worden betrokken.
Over het afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU (Chavez/Vilchez)
11. Eiser voert in beroep aan dat verweerder een onvolledige beoordeling heeft gemaakt. Ten onrechte is niet gemotiveerd dat en waarom het gebrek aan omgang met zijn kinderen aan eiser is toe te rekenen. Aanvankelijk was er geen omgang omdat de andere ouder zich daartegen heeft verzet. Inmiddels is er weer omgang met de kinderen met instemming van de moeder.
12. Uit het arrest Chavez-Vilchez2 blijkt dat als tussen een kind dat burger van de Europese Unie (EU) is en een ouder die geen EU-burger is een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij uitzetting van de ouder met hem mee moet gaan en aldus gedwongen wordt de EU te verlaten, de betreffende ouder aanspraak kan maken op een verblijfsrecht. Dit is een zogenaamd ‘afgeleid verblijfsrecht’. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt verder dat het in eerste instantie aan de derdelander ouder is om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht tot gevolg heeft dat het Nederlandse kind de EU ook zou moeten verlaten.
13. Niet in geschil is dat er lange tijd geen omgang is geweest tussen eiser en zijn kinderen omdat eiser een gevangenisstraf uitzat. Tevens is niet in geschil dat eiser - ten tijde van het bestreden besluit - geen zorgtaken ten behoeve van zijn kinderen verrichtte en dat er geen sprake was van een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn kinderen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het gebrek aan omgang met zijn kinderen niet aan hem toe te rekenen is. Het is immers het eigen gedrag van eiser geweest dat heeft geleid tot de veroordeling en het feit dat hij zijn kinderen niet meer kon zien. Eiser
1. EHRM 2 augustus 2001, Boultif tegen Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300) en EHRM 18 oktober 2016, Üner tegen Nederland (ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099).
2 Arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).
heeft niet onderbouwd dat het contact met de kinderen om een andere reden niet mogelijk was. Om deze reden kan eiser geen aanspraak maken op het declaratoire afgeleide verblijfsrecht van artikel 20 van het VWEU. Het feit dat zoon Mesbah thans bij eiser woont en dat eiser een omgangsregeling heeft met zijn andere twee zoons kan, gelet op de ex tunc toets in reguliere zaken, niet bij de beoordeling worden betrokken.
Over het terugkeerbesluit en het inreisverbod
14. Eiser voert in beroep aan dat het opleggen van een terugkeerbesluit in strijd is met het Unierecht. Voor het opleggen van een terugkeerbesluit is immers ook vereist de verplichting om uitvoering te geven aan de verwijdering. Verweerder kan eiser echter niet verwijderen gelet op het refoulementverbod. Er bestaat strijd met artikel 5 van richtlijn 2008/115. Eiser wijst op het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) van 14 januari 20213. Eiser voert verder aan dat het terugkeerbesluit uitdrukkelijk moet benoemen naar welk land de betreffende vreemdeling terug moet keren, en bij gebreke aan vrijwillige terugkeer zal worden uitgezet. Het terugkeerbesluit voldoet niet aan de voorwaarden van richtlijn 2008/115 omdat het geen land van terugkeer bevat. Het besluit is daarom onrechtmatig. Eiser heeft hierbij gewezen op de arresten van het HvJ van 14 mei 20204 en 24 februari 20215. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 20216. Volgens eiser brengt de onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit ook de onrechtmatigheid van het inreisverbod met zich. Een geldig terugkeerbesluit is immers een vereiste voor de mogelijkheid een inreisverbod te kunnen opleggen. Subsidiair stelt eiser dat het opleggen van een inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd. Dat eiser niet kan worden verwijderd omdat het beginsel van non-refoulement zich daartegen verzet leidt er niet toe dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest van het HvJ van 3 juni 20217. Van strijd met richtlijn 2008/115 is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd dat op eiser de verplichting rust om terug te keren naar zijn land van herkomst, een land van doorreis of een ander derde land. Uit de motivering van het bestreden besluit valt af te leiden dat eisers land van herkomst Syrië is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd naar welk land eiser moet terugkeren. Van een motiveringsgebrek is daarom geen sprake.
16. Gelet op het voorgaande was verweerder ook bevoegd een inreisverbod op te leggen. Voor zover eiser heeft betoogd dat het opleggen van het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover reeds is geoordeeld.
Over de afwijzing van de aanvraag asiel voor onbepaalde tijd
17. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft ingediend die zien op de afwijzing van aanvraag asiel voor onbepaalde tijd.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd en stand kan houden. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en daarom is er geen reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten.