ECLI:NL:RBDHA:2021:16422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AWB 20/7307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese familieleden op basis van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor vijf Eritrese eisers. De aanvragen tot mvv werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen de referent en de eisers niet voldoende was aangetoond. De referent, die sinds 2015 in Nederland verblijft, had eerder geprobeerd zijn familie naar Nederland te laten komen, maar deze aanvraag was afgewezen omdat de familieband niet was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de referent en de eisers al negen jaar niet meer samenwoonden en dat er geen sterke banden met Nederland waren. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet onterecht was, omdat er geen sprake was van een feitelijke gezinsband en de referent niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het aantonen van familierechtelijke relaties in procedures rondom gezinshereniging en de rol van de persoonlijke situatie van de referent in de belangenafweging.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2021 in de zaak tussen

1. [eiser 1] , geboren op [1958] , V-nummer [V-nummer 1] ,

2. [eiser 2] , geboren op [1999] , V-nummer [V-nummer 2] ,

3. [eiser 3] , geboren op [2001] , V-nummer [V-nummer 3] ,

4. [eiser 4] , geboren op [2003] , V-nummer [V-nummer 4] en

5. [eiser 5] , geboren op [2005] , V-nummer [V-nummer 5] , allen van gestelde Eritrese nationaliteit,hierna te noemen eisers respectievelijk 1 t/m 5,
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluiten van 23 januari 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van 14 december 2018 van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 2 september 20 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. [referent] , hierna te noemen: referent, is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Referent wil dat zijn vader, zus en drie broers naar Nederland komen. Ten tijde van de aanvraag waren de drie broers nog minderjarig. Referent heeft met zijn gezin samengewoond in Eritrea tot 2011. Referent is toen met zijn vader (eiser sub 1) naar Sudan gereisd vanwege zijn medische problemen. Eiser sub 1 is vervolgens teruggereisd naar Eritrea omdat de moeder van referent ziek was. Referent is in Sudan gebleven en is later via hervestiging met zijn oudere zus en haar zoontje in 2015 naar Nederland gekomen. Referent is eerder een zogenoemde nareisprocedure gestart, maar bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 20 juli 2018 [1] , is geoordeeld dat verweerder de aanvraag bij besluit van 14 april 2016 heeft mogen afwijzen omdat de familieband tussen referent en eisers niet was aangetoond. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit van 14 april 2016 formele rechtskracht heeft verkregen. In deze procedure gaat het om een mvv met als doel “gezinshereniging”.
2. Verweerder heeft de aanvraag tot het verlenen van een mvv afgewezen omdat de familierechtelijke relatie tussen referent en eisers niet vast staat. Deze is niet met documenten aangetoond en eisers hebben in een voorgaande procedure geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de familierelatie met DNA-onderzoek aan te tonen. Er is bovendien geen sprake van inmenging in gezinsleven omdat het gaat om een eerste toelating. Verweerder heeft ook meegewogen dat referent onvoldoende middelen van bestaan heeft. Weliswaar is er een objectieve belemmering voor referent om zich naar Eritrea te begeven, maar referent woont sinds negen jaar niet meer samen met het gezin en verblijft al ruim vijf jaar in Nederland. Hij heeft stappen gezet richting zelfstandigheid en heeft zich ingeschreven voor woonruimte. Een intensief gezinsleven tussen referent en eisers is niet aangetoond en eisers hebben geen sterke banden met Nederland en ook geen kennis van de Nederlandse samenleving en taal. Dat referent gezondheidsproblemen heeft en een hartoperatie moet ondergaan, brengt verweerder niet tot een andere beslissing. Er zijn volgens verweerder ook geen andere bijzondere omstandigheden die tot toewijzing van de aanvraag zouden moeten leiden. Het besluit van verweerder brengt geen verandering in het gezinsleven, zoals dat tussen eisers en referent sinds geruime tijd wordt uitgeoefend.
Over eiseres sub 2 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zij ten tijde van de aanvraag meerderjarig was en dat er geen sprake is van de zogenoemde “more than normal emotional ties”, hechte banden of andere vormen van afhankelijkheid tussen eiseres sub 2 en referent, zoals op financieel of medisch gebied, of in de vorm van zorgverlening. Er is dus geen gezins- of familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen haar en referent.
3. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 (rechtsmiddelen) van de Vw gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet. Op grond van artikel 2p van de Vw kan Onze Minister een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder het niet aantonen van de familierelatie niet meer aan eisers tegenwerpt. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres sub 2 ten tijde van de aanvraag meerderjarig was en dat niet gesteld of gebleken is dat tussen referent en eiseres sub 2 een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie bestaat.
5. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de belangenafweging ten onrechte niet in het voordeel van hen heeft laten uitvallen. Zij vinden dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het tijdsverloop tussen de nareisaanvraag en de onderhavige aanvraag en de oorzaak ervan. Eisers hebben vervolgens aangevoerd dat referent niet uit eigen keuze de gezinsband heeft verbroken, maar dat hij wegens medische redenen zijn land heeft verlaten. De huidige zelfstandigheid die verweerder aan referent tegenwerpt is dan ook noodgedwongen. Eisers hebben ten slotte aangevoerd dat de intensiteit van het contact tussen referent en eisers een onduidelijk criterium is waaruit niet blijkt dat de gezinsband is verbroken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een aanvraag om gezinshereniging mag toetsen aan de situatie op het moment van de aanvraag, dan wel van het besluit. Tussen partijen is niet in geschil dat referent al negen jaar niet meer in gezinsverband samenleefde met eisers. Verweerder mocht daarom concluderen dat er geen sprake (meer) was van een feitelijke gezinsband tussen eisers en referent. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de gezinsband destijds is verbroken. Ook heeft verweerder de positie van de referent in Nederland voldoende onderzocht. Verweerder heeft rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de referent en hierbij mogen betrekken dat er geruime tijd geen sprake meer is van samenwoning tussen eisers en de referent en dat de intensiteit van het gezinsleven in de periode tussen de verbreking van het gezinsleven en het doen van de onderhavige aanvraag aanzienlijk is afgenomen. De omstandigheden dat referent geruime tijd niet met eisers heeft samengewoond en ook niet beoogt om in Nederland met eisers te gaan samenwonen in gezinsverband heeft verweerder ook in zijn belangenafweging mogen betrekken. Referent woonde ten tijde van het bestreden besluit reeds enige tijd zelfstandig en staat ingeschreven als woningzoekende voor een andere zelfstandige woonruimte. Verweerder mocht hieruit afleiden dat referent in de toekomst zelfstandig wil blijven wonen. Er zijn verder geen aanwijzingen dat referent zich zonder eisers in Nederland niet staande zou kunnen houden. De omstandigheden waaronder de feitelijke gezinsband in Sudan onvrijwillig is beëindigd, geven de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder heeft meer gewicht aan de inmiddels verstreken tijd mogen toekennen. Het feit dat referent tijdens zijn verblijf stappen heeft genomen richting zelfstandigheid, mag verweerder inmiddels meer toeschrijven aan zijn toenemende leeftijd, dan aan de gedwongen verbreking van de gezinsband met eisers in 2011.
Verweerder mocht in zijn belangenafweging ook rekening houden met de omstandigheid dat referent niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en dat eisers wellicht enige tijd ten laste van de openbare kas zouden komen.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft besloten dat eisers ingevolge genoemde regelgeving niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2021.
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Awb 17/15073