ECLI:NL:RBDHA:2021:16415
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel wegens kennelijk gebrek aan procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 23 april 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 13 augustus 2021, wees deze aanvraag af als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de gemachtigden van zowel eiser als verweerder hebben aangegeven de zitting niet bij te wonen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 21 augustus 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er sindsdien geen contact meer is geweest tussen eiser en zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat wanneer een vreemdeling zonder kennisgeving van verblijf vertrekt, er in beginsel vanuit wordt gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Eiser heeft na zijn vertrek geen contact meer opgenomen met zijn gemachtigde, wat de rechtbank doet concluderen dat hij kennelijk geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en griffier A. Vranken, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.