ECLI:NL:RBDHA:2021:16397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met gebruik van handboeien

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.W. Koevoets, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 29 juni 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 12 juli 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door mr. S.T.V. Le, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de aanwezigheid van zeven opsporingsambtenaren bij de staandehouding en het gebruik van handboeien, zorgvuldig overwogen.

De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de zeven opsporingsambtenaren voldoende was gemotiveerd, gezien de psychische gesteldheid van eiser en eerdere suïcidale uitlatingen. Daarnaast werd het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging van eiser naar de transportbus als toelaatbaar beschouwd, omdat eiser in verzet ging. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring niet waren betwist door eiser en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10599
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.T.V. Le, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer J. Emma's. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Staandehouding
1. Allereerst voert eiser aan dat de binnentreding in strijd was met artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet op binnentreden omdat er niet voldoende is gemotiveerd waarom er zeven opsporingsambtenaar bij de staandehouding aanwezig moesten zijn.
2. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat er, gelet op de psychische gesteldheid van eiser, een risicoadvies is gevraagd. Uit dit advies bleek dat eiser zich meerdere keren suïcidaal heeft uitgelaten, agressief gedrag had vertoond, drie keer een time-out kreeg op het AZC en zich niet respectvol heeft gedragen tegen medewerkers van het beveiligingsbedrijf van het COA. Om de staandehouding en overdracht veilig te laten verlopen is er besloten om extra verbalisanten in te zetten.
3. De rechtbank is van oordeel dat met het proces-verbaal staandehouding/ overbrenging/ophouding (het M105 formulier) en de toelichting van verweerder op zitting voldoende is gemotiveerd waarom er zeven opsporingsambtenaren bij de staandehouding van eiser aanwezig waren. In het M105 formulier staat ook expliciet vermeld dat uit het dossier was gebleken dat eiser soms psychisch in de war is, suïcidale uitlatingen heeft gedaan en bekend is met automutilatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Handboeien
4. Eiser voert aan dat ten onrechte gebruik is gemaakt van handboeien bij de staandehouding en bij de overbrenging naar de plaats voor verhoor. Eiser stelt dat hij als gevolg van het gebruik van de handboeien schade heeft opgelopen aan zijn handen. Op dit moment krijgt hij daar in het detentiecentrum medicijnen voor. Onder verwijzing naar het arrest van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 oktober 20171 stelt eiser dat er ten onrechte in het dossier niet wordt toegelicht welke feiten of omstandigheden het gebruik van handboeien vereisten.
5. Op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie mogen handboeien alleen tijdens de overbrenging en ophouding van een vreemdeling worden gebruikt indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid.
6. In het proces-verbaal van ophouding is aangegeven dat er gebruik is gemaakt van handboeien omdat eiser in verzet ging. Daarnaast wordt in het proces-verbaal vermeld dat eiser naar een bus werd gebracht die recht voor de deur van het trappenhuis geparkeerd stond en dat hij in de bus direct is ontboeid.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat de handboeien zijn aangelegd op het moment dat eiser rechtens zijn vrijheid was ontnomen. Evenmin is in geschil dat de handboeien alleen zijn gebruikt gedurende het overbrengen van eiser van het AZC naar de transportbus over de openbare weg en dat het verdere vervoer zonder handboeien heeft plaatsgevonden. Door aan te geven dat eiser in verzet ging heeft verweerder (summier) gemotiveerd dat sprake was van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 22, tweede en derde lid, van de Ambtsinstructie. Mede gelet op de beperkte omvang qua tijd en afstand, kan het gebruik van de handboeien in dit geval toelaatbaar worden geacht.2 De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser de gronden van bewaring niet heeft betwist.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Zie uitspraak van de ABRvS van 20 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0004.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.