ECLI:NL:RBDHA:2021:16393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9172 en NL21.9173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdelingen en medewerking aan coronatest in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring van twee vreemdelingen, eisers, die in Nederland verblijven zonder geldige reisdocumenten. De maatregel van bewaring is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij zij ook schadevergoeding hebben verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 28 juni 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar minderjarige kind aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, omdat eisers niet op de voorgeschreven wijze Nederland zijn binnengekomen en geen medewerking hebben verleend aan hun overdracht naar Duitsland, zoals vereist onder de Dublinverordening.

Eisers voerden aan dat er geen zicht op uitzetting was, omdat eiseres weigerde mee te werken aan een coronatest. De rechtbank oordeelde echter dat het niet meewerken aan de coronatest niet betekent dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank stelde vast dat de eisers hun volledige en actieve medewerking moeten verlenen voor hun uitzetting en dat het weigeren van de coronatest hen niet ontslaat van deze verplichting. De rechtbank concludeerde dat de bewaring van eisers langer dan twee weken mocht duren, omdat hun weigering om mee te werken aan de coronatest als verzet werd beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9172 en NL21.9173
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eisers], eisers
V-nummers: [v-nummer] en [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluiten van 11 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eiseres is namens haar en haar minderjarige kind verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer D. Habtab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3e. in verband met hun aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens hebben verstrekt over hun identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; 3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
2. Eisers betwisten alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3k feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eisers waren niet in het bezit van geldige reisdocumenten toen zij Nederland in reisden. Zij zijn Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Ook staat vast dat eisers op 23 februari 2021 een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en uit de motivering van de maatregel blijkt dat zij tot op heden geen medewerking hebben verleend aan de overdracht. De twee genoemde gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
Medewerking aan een covid-test
4. Eisers voeren verder aan dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is, omdat eiseres weigert mee te werken aan een covid-test en niet kan worden gedwongen daaraan mee te werken. Er is namelijk geen wettelijke basis voor het toelaten van een inbreuk op haar lichamelijke integriteit in het kader van de medewerkingsplicht. Bovendien duurt de bewaring al ruim twee weken en mag verweerder een minderjarig kind niet zo lang in bewaring houden.
5. Voor de vraag of zicht op uitzetting bestaat, is van belang of eisers hun volledige en actieve medewerking verlenen. Volgens vaste jurisprudentie wordt bij het niet meewerken door de vreemdeling het zicht op uitzetting in beginsel aanwezig geacht.3 Tijdens de vertrekgesprekken van 14 juni, 21 juni en 28 juni 2021 heeft eiseres aangegeven dat zij niet wil terugkeren naar Duitsland en weigert mee te werken aan de covid-test. Verweerder heeft om die reden twee keer de geboekte vlucht (die voor 18 juni en daarna voor 25 juni 2021 stond gepland) moeten annuleren. Eiseres voldoet gelet op het voorgaande niet aan haar plicht om actief en volledig mee te werken aan haar uitzetting. Dat eiseres niet meewerkt en ook verklaart in de toekomst niet mee te gaan werken aan een covid-test, maakt niet dat het zicht op uitzetting is komen te vervallen en moet voor rekening van eiseres zelf blijven. Het meewerken aan een covid-test is in dit geval namelijk nodig voor de overdracht en van eiseres mag worden verlangd dat zij hieraan haar medewerking verleent. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV3295) en de uitspraak van 23 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3894).
6. Volgens het beleid van verweerder mag de bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in beginsel maximaal twee weken duren. Echter, in het geval van (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden mag de bewaring langer dan twee weken duren.4 De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van het beleid van verweerder inhoudt dat het weigeren van medewerking aan een voor de overdracht vereiste covid-test valt onder verzet. De bewaring van eisers mag dus langer dan twee weken duren. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
4 Hoofdstuk A5, paragraaf 2.4 en onder Ad c, van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.