ECLI:NL:RBDHA:2021:16351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9790 en NL21.9998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die illegaal in Nederland verbleef. Eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid: een maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit met inreisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was gekozen. Eiser had aangegeven dat hij een relatie had in Nederland en dat hij bezig was met de aanvraag voor verblijf bij zijn partner. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet adequaat was ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank heeft het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank vond dat de belangenafweging in dat besluit wel voldoende was gemotiveerd. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, die is vastgesteld op € 1.290,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9790 en NL21.9998
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. T. Esen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring (bestreden besluit 1) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser een terugkeerbesluit met een inreisverbod (bestreden besluit 2) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.9790 en het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.9998. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer E. Battaloglu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit 1 (de maatregel van bewaring)
De bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser betwist de zware gronden onder 3a, 3b en 3f en de lichte gronden onder 4c en 4d.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser verblijft namelijk al sinds 2017 illegaal in Nederland zonder dat hij zich ooit heeft gemeld. Hij onttrekt zich daarmee aan het toezicht op vreemdelingen. Eiser wordt naar eigen zeggen financieel onderhouden door zijn vader. Het inkomen waarover de vreemdeling zelfstandig beschikt is echter bepalend voor de grond 4d.3 Eiser beschikt dus niet zelf over voldoende middelen van bestaan. De twee genoemde gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de overige beroepsgronden die gericht zijn tegen de gronden van de bewaring onbesproken.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij wijst daarbij op het feit dat hij er zelf voor heeft gezorgd dat zijn paspoort enkele dagen na de inbewaringstelling werd ingeleverd en dat hij al twee jaar een relatie heeft met mevrouw [A] , wonende in [plaats] . Zij zijn voornemens om binnen korte tijd te trouwen en eiser stelt nog bezig te zijn met de voorbereiding van de aanvraag voor verblijf bij partner.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak4 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel.
6. In het proces-verbaal van het gehoor voor inbewaringstelling van 18 juni 2021 staat het volgende:
‘V: Kunt u mijn een reden geven waarom ik u niet in vreemdelingen bewaring zou moeten stellen maar u bijvoorbeeld een lichter middel zoals een meldplicht op zou kunnen leggen?
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW7518.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
A: Als ik gedetineerd moet worden, dan werk ik mee. Ik heb wel een vriendin in Nederland en wij hebben samen huwelijksplannen.’
7. In de maatregel van bewaring is verweerder in het geheel niet op deze verklaring van eiser ingegaan. Door de gestelde omstandigheden niet uitdrukkelijk bij de beoordeling te betrekken, heeft verweerder onvoldoende kenbaar gemaakt waarom in het geval van eiser niet met toepassing van een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Bestreden besluit 2 (het terugkeerbesluit en inreisverbod)
8. Eiser voert dezelfde beroepsgrond in het kader van het lichter middel aan tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, waarbij hij stelt dat verweerder had kunnen volstaan met een meldplicht en een vertrektermijn van 28 dagen zonder inreisverbod.
9. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het kader van het lichter middel in het terugkeerbesluit wel voldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft namelijk het feit dat eiser familie in Nederland heeft en de mogelijkheid om zijn gezinsleven ergens anders uit te oefenen betrokken in de motivering van het besluit. De nadere toelichting bij het lichter middel in het terugkeerbesluit geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de maatregel van bewaring. Hierbij is van belang dat de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit elk een ander doel hebben en in die zin een andere belangenafweging vragen in het kader van het lichter middel. Uiteraard moeten daarbij dezelfde feiten en omstandigheden worden betrokken, maar de belangenafweging kan desondanks anders uitvallen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De beroepen
10. Het beroep tegen besluit 1 is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 29 juni 2021. Het beroep tegen besluit 2 is ongegrond.
11. De rechtbank kan aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen wanneer zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt.5 De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 130,- (verblijf politiecel) en 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.290,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).
5 Op grond van artikel 106 van de Vw.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond;
  • verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 29 juni 2021;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.290,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.