ECLI:NL:RBDHA:2021:16344
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner; mvv-vereiste en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit, had op 14 april 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een duurzame en exclusieve relatie had met zijn partner. De door eiser overgelegde bewijsstukken, zoals foto's en verklaringen van vrienden, werden niet als objectief bewijs beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de belangenafweging in het voordeel van de Nederlandse staat uitviel, omdat eiser geen verblijfsvergunning had en er geen objectieve belemmeringen waren om het familieleven in Marokko uit te oefenen. Eiser voerde aan dat de weigering om een mvv te verlenen in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in verband met COVID-19 geen reden waren om het mvv-vereiste niet tegen te werpen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat de hoorplicht in bezwaar niet was geschonden, omdat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.