ECLI:NL:RBDHA:2021:16344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
20/7564 en 21/2646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner; mvv-vereiste en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit, had op 14 april 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een duurzame en exclusieve relatie had met zijn partner. De door eiser overgelegde bewijsstukken, zoals foto's en verklaringen van vrienden, werden niet als objectief bewijs beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de belangenafweging in het voordeel van de Nederlandse staat uitviel, omdat eiser geen verblijfsvergunning had en er geen objectieve belemmeringen waren om het familieleven in Marokko uit te oefenen. Eiser voerde aan dat de weigering om een mvv te verlenen in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in verband met COVID-19 geen reden waren om het mvv-vereiste niet tegen te werpen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat de hoorplicht in bezwaar niet was geschonden, omdat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7564 en AWB 21/2646
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 28 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1975, van Marokkaanse nationaliteit, eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 14 april 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner [A] ’ afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021. Eiser is verschenen, samen met zijn partner [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Op 23 oktober 2014 is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaren. Na de oplegging van het inreisverbod heeft eiser de EU niet verlaten.
2. Op 15 april 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner [A] (referente)’. Referente heeft de Nederlandse nationaliteit.
Bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit gehandhaafd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser voor verblijf bij referente afgewezen, omdat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Er zijn geen omstandigheden op grond waarvan eiser vrijgesteld moet worden van het mvv-vereiste. Het niet verlenen van die vrijstelling is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat niet is vast komen te staan dat eiser daadwerkelijk familieleven uitoefent met zijn partner. De foto’s en verklaringen van buren en vrienden die eiser heeft overgelegd zijn geen objectief verifieerbare documenten die aantonen dat sprake is van samenwoning en dat een relatie wordt onderhouden. Dat eiser zich niet kan inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) wegens het ontbreken van een geldige verblijfsstatus, is niet afdoende om vast te stellen dat eiser niet kan aantonen dat hij geen gemeenschappelijke huishouding voert. De belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit. In dat verband heeft verweerder meegewogen dat niet is gebleken dat er objectieve belemmeringen zijn waardoor eiser het familieleven met zijn partner niet in het land van herkomst (Marokko) kan uitoefenen. Verweerder heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Duurzame en exclusieve relatie
4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat hij daadwerkelijk familieleven uitoefent met zijn partner. Eiser heeft verschillende bewijsmiddelen overgelegd, waaruit blijkt dat hij en referente een duurzame een exclusieve relatie met elkaar hebben. Eiser heeft foto’s van hen samen overgelegd, WhatsApp-gesprekken die tussen hen hebben plaatsgevonden en verklaringen van zijn vrienden en buren dat eiser vanaf september op het adres van referente woont en dat zij een gezamenlijk huishouden voeren. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij niet in het BRP stond ingeschreven, omdat de gemeente weigerde om hem in te schrijven. Inmiddels staat eiser ingeschreven in het BRP. Eiser heeft hiervan een uittreksel overgelegd. Verder voert eiser aan dat hij op 11 mei 2021 een geregistreerd partnerschap met referente is aangegaan. Van de akte van partnerregistratie heeft eiser een kopie overgelegd. Op de zitting stelt eiser dat verweerder in het uittreksel van de inschrijving in het BRP en de kopie van het geregistreerd partnerschap aanleiding had moeten zien om het bestreden besluit te herzien. De in beroep ingebrachte stukken zijn een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. De relatie is nu met de stukken geformaliseerd. Verder stelt eiser op de zitting dat verweerder ook om redenen van doelmatigheid het bestreden besluit had moeten herzien.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referente. De door eiser overgelegde stukken in de vorm van foto’s en verklaringen kunnen niet gelden als objectief, verifieerbaar bewijs, zoals verweerder terecht heeft gesteld. De foto’s zijn een momentopname en niet duidelijk is wanneer deze zijn genomen en de verklaringen zijn niet afkomstig uit objectieve bron, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [1] Hetzelfde geldt voor de gestelde telefonische contacten, waarvan de inhoud niet bekend is en niet duidelijk is of deze tussen eiser en referente hebben plaatsgevonden. Ook aan de uitdraai van de WhatsApp-berichten kan niet de bewijswaarde worden toegekend dat eiser graag wenst. Dat eiser en referente een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan op 11 mei 2021 betekent niet dat verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een exclusieve en duurzame relatie tussen eiser en referente. Het geregistreerd partnerschap is pas na het nemen van het bestreden besluit aangegaan, waardoor verweerder deze omstandigheid niet bij zijn besluitvorming heeft hoeven en kunnen betrekken. Nu het geregistreerd partnerschap dateert van na het bestreden besluit staat de ex-tunc toets in beroep er aan in de weg dat hiermee in beroep rekening wordt gehouden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn besluitvorming ook mogen laten meewegen dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet op hetzelfde adres als referente stond ingeschreven in het BRP. Dat eiser zich niet in het BRP kon inschrijven, omdat hij geen geldige verblijfsstatus had, betekent niet dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet vast is komen te staan dat eiser en referente geen duurzame en exclusieve relatie hebben. Dat eiser op dit moment in het BRP op hetzelfde adres als referente staat ingeschreven, maakt het voorgaande niet anders, omdat dit pas na het aangaan van het geregistreerde partnerschap en dus na het bestreden besluit is gebeurd. De ex-tunc toets in beroep staat er aan in de weg dat met dit feit rekening wordt gehouden in beroep.

Belangenafweging

6. Eiser voert aan dat de weigering om een mvv te verlenen in strijd is met het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op familie- en gezinsleven. In dit verband voert eiser aan dat verweerder niet kan verlangen dat hij en referente het gezinsleven in Marokko gaan voortzetten, omdat referente geen enkele band met Marokko heeft. Referente zal haar baan verliezen, vrienden en familie moeten achterlaten en naar een vreemd land verhuizen waar zij de taal niet spreekt en grote culturele verschillen zijn.
7. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [2] en de ABRvS [3] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn. [4]
8. Hoewel verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat niet vast is komen te staan dat eiser een familieleven met referente uitoefent, heeft verweerder toch een belangenafweging gemaakt en in dat kader zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij het uitoefenen van het door hem gestelde familie- en gezinsleven in Nederland. Daarbij heeft verweerder relevant mogen vinden dat eiser familieleven is gaan uitoefenen zonder dat hij een verblijfsvergunning in Nederland heeft. Bovendien is eiser aangezegd Nederland en de EU te verlaten. Toch is hij in Nederland met de door hem gestelde partner familieleven aangegaan. Hiermee is verweerder voor een voldongen feit gesteld. De keuzes die eiser heeft gemaakt heeft verweerder voor overwegende mate dan ook niet ten onrechte in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen. Verder heeft verweerder van belang mogen vinden dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het familieleven in Marokko uit te oefenen. Dat dit niet hun voorkeur heeft, is wellicht begrijpelijk, maar dit betekent niet dat verweerder verblijf moet toestaan aan eiser in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM.
Hardheidsclausule
9. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule. Dit vanwege de uitbraak van COVID-19 waardoor het niet mogelijk is om terug te reizen naar het land van herkomst. Alle vluchten van Nederland naar Marokko zijn geschrapt. Eiser doet een beroep op de op 16 april 2021 aangekondigde versoepeling dat vreemdelingen niet hoeven terug te reizen naar het land van herkomst om aan het mvv-vereiste te voldoen (coulanceregeling). Verder stelt eiser op de zitting dat verweerder tegenstrijdige standpunten inneemt doordat hij enerzijds stelt dat eiser niet terug kan keren naar Marokko en anderzijds doordat hij stelt dat eiser samen met zijn partner gezinsleven in Marokko kan uitoefenen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde gronden in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het bestreden besluit heeft verweerder de omstandigheden in verband met het coronavirus betrokken. Het coronavirus is geen aanleiding om het mvv-vereiste niet tegen te werpen. De omstandigheid dat reizen door het coronavirus moeilijk is, is een praktisch probleem dat los staat van het mvv-vereiste. Het is een tijdelijke belemmering, die niet maakt dat het onevenredig is om het mvv-vereiste tegen te werpen. Bovendien is onvoldoende gebleken dat dit eiser werkelijk belemmert bij het indienen van een mvv-aanvraag. Eiser komt ook niet in aanmerking voor de coulanceregeling van verweerder, omdat deze is bedoeld voor personen die tussen 15 juni 2020 en 23 januari 2021 zijn ingereisd en eiser al langer in Nederland verblijft. [5] Het betoog van eiser dat de besluitvorming van verweerder tegenstrijdigheden bevat volgt de rechtbank niet, omdat verweerder het uitreizen naar Marokko als een tijdelijke belemmering heeft mogen aanmerken.
Hoorplicht
11. Eiser voert aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht door hem in bezwaar niet te horen. Volgens eiser was het op voorhand niet duidelijk dat het bezwaar niet tot aan andere uitkomst kon leiden.
12. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in bezwaar niet is geschonden. Wat in bezwaar is aangevoerd, kon gelet op het voorgaande niet leiden tot een gegrond bezwaar. Verweerder hoefde daarom geen hoorzitting te houden.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 14 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2069).
2.Zie bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2006, nr. 50435/99.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
5.Zie de website van de IND, ‘