ECLI:NL:RBDHA:2021:16326
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en EU-status
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Russische eiseres die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiseres niet voldeed aan de inburgeringsverplichting en niet was vrijgesteld van deze verplichting. De eiseres stelde dat zij de status van EU-langdurig ingezetene had, omdat zij in Tsjechië woonde en een Tsjechische verblijfsvergunning bezat. De rechtbank oordeelde echter dat de verblijfsvergunning van de eiseres niet de vereiste aantekeningen bevatte die nodig zijn om als EU-langdurig ingezetene te worden erkend. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv en dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.