In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een Algerijnse vreemdeling, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die op 20 april 2020 en 29 juli 2021 door verweerder waren genomen. Eiser was van mening dat de aanhouding willekeurig was en dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was, vooral gezien de coronamaatregelen. De rechtbank heeft op 10 augustus 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden van het terugkeerbesluit niet heeft betwist en dat het besluit niet onrechtmatig is. Het beroep tegen het terugkeerbesluit werd ongegrond verklaard. Wat betreft de maatregel van bewaring oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom deze maatregel noodzakelijk was, ondanks de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de zorg in de maatschappij, en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.