In deze zaak heeft eiser op 8 mei 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 14 augustus 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 26 augustus 2020 een besluit genomen, waarbij aan eiser een verblijfsvergunning is verleend. Eiser heeft echter op 16 september 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit en op 8 januari 2021 tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. De rechtbank heeft in deze procedure geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit kan worden aangevochten en dat de rechtbank bevoegd is om de hoogte van de dwangsom vast te stellen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het besluit van 26 augustus 2020 geen dwangsombeschikking heeft afgegeven en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie geraadpleegd en geconcludeerd dat de dwangsom kan worden vastgesteld op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft bepaald dat de dwangsom van € 1.442,- aan eiser moet worden betaald, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang meer had. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is op 22 juli 2021 bekendgemaakt.