ECLI:NL:RBDHA:2021:16268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
NL20.16990 & NL21.1387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven dwangsombesluit in asielprocedure

In deze zaak heeft eiser op 8 mei 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 14 augustus 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 26 augustus 2020 een besluit genomen, waarbij aan eiser een verblijfsvergunning is verleend. Eiser heeft echter op 16 september 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit en op 8 januari 2021 tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. De rechtbank heeft in deze procedure geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit kan worden aangevochten en dat de rechtbank bevoegd is om de hoogte van de dwangsom vast te stellen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het besluit van 26 augustus 2020 geen dwangsombeschikking heeft afgegeven en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie geraadpleegd en geconcludeerd dat de dwangsom kan worden vastgesteld op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft bepaald dat de dwangsom van € 1.442,- aan eiser moet worden betaald, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang meer had. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is op 22 juli 2021 bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.16990 en NL21.1387
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: H. Jahanyar).

Procesverloop

Eiser heeft op 8 mei 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 14 augustus 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 26 augustus 2020 heeft verweerder op de aanvraag beslist (het bestreden besluit) en aan eiser een verblijfsvergunning verleend.
Eiser heeft op 16 september 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 8 januari 2021 tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiser heeft verweerder bij brief van 28 augustus 2020 gewezen op de verschuldigdheid van de dwangsom en verweerder verzocht per omgaande daarover een besluit te nemen. Met het beroep van 16 september 2020, met zaaknummer NL20.16990, heeft eiser de rechtbank verzocht de dwangsom vast te stellen omdat verweerder geen dwangsombeschikking heeft afgegeven.
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 11 februari 2021 het volgende vermeld. De rechtbank is niet bevoegd om de hoogte van de dwangsom vast te stellen. Het besluit van 26 augustus 2020 vermeldt namelijk niets over een dwangsom, zodat daartegen geen beroep kan worden ingesteld. Verder heeft de rechtbank alleen bij een beroep dat is gericht tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag de bevoegdheid de bestuurlijke dwangsom vast te stellen, en dat is hier niet aan de orde. Beroep instellen tegen het besluit van 26 augustus 2020 is niet de manier om een dwangsombesluit te laten vaststellen. Verweerder merkt verder op dat uit een uitspraak van de Afdeling volgt dat het niet behandelen van een ingebrekestelling geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb.1
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het inwilligende besluit niet heeft uitgelaten over de verschuldigdheid van een dwangsom en ook geen dwangsombeschikking heeft genomen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014 waarin is bepaald dat tegen het uitblijven van een dwangsombesluit beroep kan worden ingesteld en dat, alvorens dat te doen, verweerder in gebreke moet worden gesteld.2 De rechtbank ziet echter, uit oogpunt van proceseconomie, aanleiding aansluiting te zoeken bij jurisprudentie van de Hoge Raad.3 Daaruit volg dat, anders dan verweerder stelt, de rechtbank in deze procedure in beginsel wel de bestuurlijke dwangsom kan vaststellen, op basis van artikel 4:19, eerste lid, en artikel 8:55c van de Awb.
5. Omdat de termijn van artikel 4:18 van de Awb inmiddels is verstreken is het beroep in zoverre gegrond.
6. De rechtbank zal overgaan tot het vaststellen van de verhoogde bestuurlijke dwangsom. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, waarin is overwogen dat voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake is van overmacht, zodat over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden.4 De rechtbank sluit zich daarbij aan en bepaalt dat de wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, wanneer deze op of vóór 16 maart 2020 is begonnen te lopen en de vreemdeling op 16 maart 2020 nog niet was gehoord, vanaf die datum wordt opgeschort voor de duur van twee maanden. Voor deze zaak betekent dat het volgende.
7. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 24 maart 2020. Op grond van artikel 4:17 van de Awb zou verweerder dus vanaf 8 april 2020 een dwangsom verbeuren. Omdat de twee weken termijn en de termijn van 42 dagen startte in de periode dat sprake was van overmacht, zijn deze termijnen opgeschort. In dit geval betekent dat verweerder een dwangsom is gaan verbeuren op 30 mei 2020. Op 26 augustus 2020 heeft verweerder op de aanvraag beslist. Gelet op artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, moet verweerder daarom de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiser betalen.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook kennelijk gegrond. De rechtbank zal het bestreden vernietigen voor zover dit ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
9. Eiser kan met zijn het beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit niet meer bereiken dan al bereikt is; de rechtbank heeft zelf voorzien in de zaak en er is dus een besluit genomen. Daarom heeft hij geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is dus in zoverre niet- ontvankelijk.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met een waarde per punt van
€ 748,-, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom;
  • stelt de door verweerder te bepalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op …. En zal op openbaar worden gemaakt
door publicatie op rechtspraak.nl.
22 juli 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.