ECLI:NL:RBDHA:2021:1626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
NL21.1864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarend handelen bij Dublinoverdracht in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Soedanese vreemdeling, eiser, die in het kader van de Dublinoverdracht aan Frankrijk zou worden overgedragen. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voortvarend heeft gehandeld bij de uitvoering van deze maatregel. Eiser had op 20 december 2020 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen en heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 28 januari 2021 is opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan Frankrijk.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling van voortvarend handelen afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. Hoewel het tijdsverloop tussen de handelingen van verweerder aanvankelijk onaanvaardbaar groot leek, heeft de rechtbank geconcludeerd dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd hoe het overdrachtstraject feitelijk is verlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet lichtvaardig is omgegaan met de duur van de detentie en dat de vaststelling dat het feitelijk sneller had gekund, niet automatisch leidt tot de conclusie dat niet voortvarend is gehandeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 februari 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1999, van Soedanese nationaliteit, eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M..M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 december 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd en beroepsgronden geformuleerd.
Verweerder heeft op 28 januari 2021 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Frankrijk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 januari 2021 (in de zaak NL20.22031) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 januari 2021 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert gemotiveerd aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht omdat de overdracht feitelijk sneller had gekund. Op 7 januari 2021 was duidelijk dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de terugname van eiser en dat een overdracht zou kunnen plaatsvinden. Het overdrachtsbesluit is pas genomen op 12 januari 2021. Als eiser een verzoek om een voorlopige voorziening had willen indienen en had willen voorkomen dat hij zou worden overgedragen voordat de rechtbank een eventueel beroep zou behandelen, had eiser dit binnen 24 uur moeten doen. Eiser heeft dit niet gedaan zodat verweerder op 13 januari 2021 bevoegd was een vlucht te boeken waarbij alleen rekening behoefde te worden gehouden met de eis die Frankrijk stelt dat een overdracht zeven dagen van te voren moet worden aangekondigd. Eiser had dus op 20 januari 2021 kunnen worden overgedragen terwijl de feitelijke overdracht uiteindelijk op 28 januari 2020 is geschied.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van de voortgangsrapportage en de beroepsgronden kan worden vastgesteld op welke dagen verweerder welke handelingen ten behoeve van de overdracht heeft verricht. De rechtbank heeft een onderzoek ter zitting bepaald om het beroep te kunnen beoordelen omdat sprake is van tijdsverloop tussen de verschillende handelingen van verweerder en welk tijdsverloop zich niet laten verklaren op grond van de voortgangsrapportage. De rechtbank wilde dan ook nader worden geïnformeerd over de redenen van het tijdsverloop om in staat te zijn om te beoordelen of verweerder voortvarend genoeg heeft gehandeld en uitspraak te kunnen doen. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen in de op 17 september 2020 door de Afdeling bevestigde uitspraak van 1 september 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:8480) beoordeelt de rechtbank bij de vraag of sprake is van voortvarend handelen de concrete omstandigheden van het geval en leidt de enkele vaststelling dat de uiteindelijke overdracht is gerealiseerd binnen de maximale periode die verweerder eiser mocht detineren op de specifieke grondslag van de maatregel niet zonder meer tot de conclusie dat voortvarend is gehandeld. Dat de detentie is gemaximeerd bepaalt slechts dat na ommekomst van die periode de maatregel in ieder geval moet worden opgeheven, ongeacht de oorzaak van het tijdsverloop.
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak ook overwogen dat steeds als een vreemdeling in bewaring wordt gesteld en gehouden verweerder zo snel als redelijkerwijze mogelijk is moet handelen.
6. Verweerder heeft ter zitting uitleg verschaft over de handelingen die zijn verricht en de tijd die hiermee in het algemeen en in dit geval is gemoeid (geweest) om zich vervolgens op het standpunt te stellen dat verweerder voortvarend heeft gehandeld.
Verweerder heeft toegelicht dat op 7 januari 2021 een fictief claimakkoord met Frankrijk tot stand is gekomen en de beslissing is genomen om een overdrachtsbesluit te nemen. De medewerker die het overdrachtsbesluit heeft genomen in dit concrete geval was niet bevoegd om dit besluit ook te ondertekenen waardoor het overdrachtsbesluit formeel op 12 januari 2021 is gedateerd. Verweerder is na uitreiking van dit besluit gehouden om 24 uur te wachten met een overdracht wat ook meebrengt dat verweerder wacht met het aanvragen van een vlucht om te voorkomen dat een vlucht die wordt geboekt moet worden geannuleerd doordat een rechtsmiddel wordt aangewend. Op 15 januari 2021 is een vlucht aangevraagd. Verweerder heeft toegelicht dat de periode van zeven dagen die Frankrijk eist tussen aankondiging van de vlucht en de feitelijke overdracht zeven werkdagen betreft. Op 15 januari 2021 is een vlucht aangevraagd. Indien verweerder aanstonds aan Frankrijk had laten weten dat er een overdracht zou worden gerealiseerd dan zou 26 januari 2021 de eerst mogelijke datum van de feitelijke overdracht zijn. Verweerder heeft toegelicht dat het aanvragen van een vlucht geen zekerheid meebrengt dat ook een vluchtakkoord wordt ontvangen zodat niet meteen een overdrachtsdatum aan de Franse autoriteiten wordt aangekondigd. Bovendien wordt een marge genomen voor het geval blijkt van medische aspecten of de noodzaak van begeleiding tijdens de vlucht. Verweerder heeft aangegeven dat hiermee wordt voorkomen dat een vlucht wordt geboekt die kort daarna moet worden geannuleerd omdat de overdracht toch niet binnen de gewenste termijn kan plaatsvinden. Verweerder hanteert deze handelwijze omdat het weinig efficiënt is om meteen een vlucht te boeken terwijl onzekerheid bestaat over de wijze waarop de vlucht ten uitvoer moet worden gelegd. Uit de voortgangsrapportage blijkt voorts dat de vluchtgegevens zijn ontvangen op 18 januari 2021. Verweerder heeft gesteld dat voortvarend is gehandeld en dat overigens voortvarend handelen niet hetzelfde is als zo snel mogelijk handelen.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder concreet heeft aangegeven wanneer welke handelingen zijn verricht en welk tijdsverloop hiermee is gemoeid. Verweerder heeft toegelicht met welke factoren hierbij rekening wordt gehouden in het algemeen en welke omstandigheden in dit geval aan de orde waren. Door deze concrete onderbouwing ter zitting heeft verweerder het overdrachtstraject dat heeft plaatsgevonden om eiser over te dragen aan de Franse autoriteiten inzichtelijk gemaakt.
8. De rechtbank overweegt dat uit de voortgangsrapportage enkel kan worden afgeleid op welke data er handelingen zijn verricht. Het tijdsverloop tussen deze handelingen lijkt in eerste instantie onaanvaardbaar groot. De rechtbank concludeert echter dat verweerder ter zitting genoegzaam heeft gemotiveerd hoe het overdrachtstraject feitelijk is verlopen en ook een deugdelijke verklaring heeft gegeven voor het tijdsverloop tussen de verschillende handelingen die hij heeft verricht. Aan eiser kan worden toegegeven dat het karakter van vrijheidsontneming met zich brengt dat verweerder niet lichtvaardig kan zijn ten aanzien van de duur van de detentie. In de onderhavige zaak blijkt echter niet van een lichtvaardige houding of werkwijze. De rechtbank concludeert dat verweerder zo snel als redelijkerwijze mogelijk was heeft gehandeld. Weliswaar had het overdrachtsbesluit sneller kunnen worden genomen als dat zou zijn opgesteld door iemand die wel bevoegd zou zijn om het besluit ook te tekenen en waren er op voorhand geen indicaties van medische problematiek of een noodzakelijk begeleiding tijdens de vlucht, echter verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat de vaststelling dat het feitelijk nog sneller had gekund niet tot de conclusie leidt dat enkel daardoor niet voortvarend is gehandeld. De rechtbank acht het tijdsverloop dat had kunnen worden voorkomen dermate gering dat niet gezegd kan worden dat verweerder in de onderhavige procedure niet zo voortvarend als redelijkerwijze mogelijk is heeft gehandeld. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder om voortvarend te handelen niet gehouden is om zo snel mogelijk een vlucht te boeken als, zoals in het onderhavige geval, meerder factoren nog onzeker zijn. De vaststelling achteraf dat geen bijzonderheden aan de orde zijn geweest betekent dus niet dat verweerder een vlucht had moeten boeken terwijl de kans bestond dat deze geen doorgang kon vinden. De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld slaagt gelet op de door verweerder gegeven toelichting ter zitting niet.
9. Het beroep is ongegrond. Hierdoor bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 februari 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.