ECLI:NL:RBDHA:2021:16256
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding en hoogte dwangsom in asielzaken
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, zijn eisers, een echtpaar, in beroep gegaan tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake hun asielaanvragen. De eisers hebben op 25 oktober 2019 beroepen ingesteld omdat verweerder niet tijdig op hun aanvragen had beslist. Na een besluit op 2 maart 2020, waarbij een dwangsom van € 1.442,- werd toegekend, hebben eisers beroep ingesteld tegen de hoogte van deze dwangsom en verzocht om een proceskostenvergoeding. Tijdens de zitting op 1 juni 2021 zijn eisers niet verschenen, maar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat heeft beslist op de asielaanvragen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, maar kent een lager bedrag toe dan door eisers gevorderd, omdat de zaken samenhangend zijn en de beslistermijn slechts in één zaak is overschreden. De rechtbank wijst de vordering van eisers tot een hogere dwangsom af, omdat de asielaanvragen van het echtpaar samenhangen, maar niet identiek zijn. De rechtbank concludeert dat de dwangsom van € 1.442,- terecht is uitgekeerd en verklaart de beroepen ongegrond.
De rechtbank beslist dat in de zaken NL19.25600 en NL19.25601 verweerder in de proceskosten van eisers wordt veroordeeld tot een bedrag van € 267,-, terwijl in de zaken NL20.7730 en NL20.7731 de beroepen ongegrond worden verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is op 18 juni 2021 bekendgemaakt.