ECLI:NL:RBDHA:2021:16253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
NL21.103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse nationaliteit en de geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de bekering van eiser tot het christendom als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser, afkomstig uit een streng islamitisch milieu, heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met persoonlijke ervaringen van geweld en een zoektocht naar geloof na de dood van zijn vriendin. Tijdens de zitting op 29 april 2021 heeft eiser verklaard dat hij door zijn moeder in contact is gekomen met het christendom en dat hij zich na een periode van worsteling met zijn geloof heeft bekeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bekering ongeloofwaardig is, en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van de bekering opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in gezinsverband leeft met zijn moeder en zus, wat van invloed is op zijn beroep op artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.103

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , van Iraanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

ProcesverloopBij besluit van 14 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit een streng islamitisch milieu komt. Eisers vader was gewelddadig tegen eisers moeder, eiser zelf en tegen zijn zus. Op basis daarvan heeft eiser een hekel gekregen aan de islam. Eisers moeder is gescheiden en in Nederland bekeerd tot het christendom. Nadat eisers moeder is vertrokken, werd eisers afstand tot de islam groter. Na de dood van eisers vriendin [A] , zat eiser in een diep dal. Via zijn moeder is eiser in contact gebracht met het christendom en Jezus. Eiser merkte dat hij geïnteresseerd raakte. Via de kerk van zijn moeder is eiser in contact gebracht met een huiskerk in Iran. Bij een van de bezoeken hiervan voelde eiser verlichting en beschouwde hij zichzelf als christelijk. Eiser heeft vernomen dat er een inval heeft plaatsgevonden bij zijn vader waarbij hij werd gezocht. De leider van de kerk is opgepakt en eiser vermoedt dat zijn naam daarbij is genoemd. Dit was voor eiser de reden om te vertrekken uit Iran.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Afvalligheid van de islam.
3. Bekering tot het christendom.
4. Inval bij het ouderlijk huis van eiser.
Verweerder heeft zich hierover in het voornemen en het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het eerste en tweede element geloofwaardig wordt bevonden. Verweerder heeft het derde element, bekering tot het christendom, niet geloofwaardig bevonden omdat de verklaringen van eiser onvoldoende blijk geven van een innerlijke overtuiging van het christendom. Aangezien verweerder de bekering tot het christendom ongeloofwaardig heeft bevonden, heeft verweerder het vierde element, de inval in het ouderlijk huis van eiser ook niet geloofwaardig bevonden. Verweerder overweegt verder dat de inval zelf ook niet geloofwaardig is omdat eiser daarover wisselend en summier heeft verklaard.
Verweerder stelt dat eiser op basis van zijn afvalligheid van de islam niet is aan te merken is als vluchteling. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij zijn afvalligheid actief heeft uitgedragen. Eiser heeft een langere periode in Iran verbleven zonder dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden.
Het beroep van eiser op artikel 8 van het Verdrag voor bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) slaagt volgens verweerder niet aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in gezinsverband leeft met zijn moeder en zus, zoals is vereist in paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Ook is er geen reden om een dwangsom toe te kennen omdat is voldaan aan de opgelegde beslistermijn van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van
17 september 2020.
Nader gehoor
3. Eiser voert aan dat hij tijdens het nader gehoor meer had willen vertellen over zijn leven, hoe hij heeft geworsteld met eenzaamheid door de ruzies tussen zijn ouders, door het verlaten van zijn moeder en zijn zus en door de suïcide van [A] en het gevoel van onrust dat hij hierdoor had. Hij had meer willen vertellen over de echtscheiding, ruzies tussen zijn ouders en de effecten daarvan op hemzelf, maar hij was bang dat zijn asielprocedure daardoor meer vertraging zou oplopen. Uit beleefdheid heeft hij gezegd dat hij niet meer wilde verklaren.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser in beginsel tijdens de gehoren voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunten naar voren te brengen en dat daar in zoverre geen gebrek aan kleeft. Tijdens de correcties en aanvullingen heeft eiser ook de gelegenheid gehad om te verklaren over de dingen die volgens hem onjuist of onvoldoende naar voren zijn gekomen tijdens het nader gehoor. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij vanwege beleefdheid heeft gezegd dat hij niet meer wilde verklaren, komt voor risico van eiser zelf.
Afvalligheid van de islam
5. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verweerder geloofwaardig heeft bevonden dat eiser zich heeft afgewend van de islam.
Bekering tot het christendom
6. Eiser voert - samengevat - aan dat verweerder ten onrechte zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder lijkt wel geloof te hechten aan de bekering van eiser, omdat de bekering passieve elementen van bekering in zich draagt. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake was van een geleidelijk proces waarbij eiser steeds meer interesse kreeg voor het christendom. Anders dan verweerder stelt heeft eiser wel gesproken over zijn gemoedstoestand in het nader gehoor. Verder is eiser bewust bezig om zichzelf te veranderen aan de hand van de Bijbelse boodschap. De boodschap van onvoorwaardelijke vergeving heeft eiser persoonlijk aangesproken aangezien [A] na veroordeling door de rechter voor het drinken van alcohol zelfmoord heeft gepleegd. Als zij wist van vergeving, had zelfmoord voorkomen kunnen worden. De drie-eenheid kon eiser zich moeilijk voorstellen, daarover heeft hij vragen gesteld aan de voorganger en oudste van zijn kerk waardoor hij er meer begrip voor kreeg. Ook wil eiser graag evangeliseren omdat de christelijke boodschap hem daadwerkelijk heeft geholpen en omdat het een boodschap is die door Jezus is gegeven. Aan de brief van de Evangelische gemeente Arnhem die eiser heeft overgelegd moet extra waarde worden toegekend aangezien de oudste uit eigen ervaring en wetenschap met eiser spreekt. Daarnaast voert eiser aan dat uit de uitspraak van het Engelse Upper Tribunal volgt dat christenen die openlijk hun geloof willen uiten in Iran, een reëel risico lopen op vervolging. Nu eiser, zijn moeder en zus actief zijn op social media, loopt eiser een risico op vervolging. Tot slot voert eiser aan dat de omstandigheid dat eiser bijeenkomsten van de huiskerk in Iran heeft bezocht, al een reden is om de verblijfsvergunning asiel te verlenen. Verweerder lijkt niet te ontkennen dat eiser de huiskerk heeft bezocht.
7. Ten aanzien van eisers standpunt dat sprake is van een passieve bekering, waardoor er tijdens het gehoor meer nadruk had moeten liggen op de ervaringen na de passieve bekering, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een actieve bekering. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser bewust voor het geloof heeft gekozen en daar twee jaar over heeft nagedacht. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van verweerder in zoverre goed is gegaan.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiser ongeloofwaardig is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat zijn moeder hem diverse filmpjes heeft gestuurd en dat hij door het filmpje over de overspelige vrouw nieuwsgierig was naar het christendom. Hij herkende de situatie van zijn vriendin [A] erin. Als [A] de boodschap van onvoorwaardelijke vergeving had geweten, had de zelfmoord misschien voorkomen kunnen worden, zo stelt eiser. Niet valt in te zien dat verweerder over deze verklaringen in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat zijn gedachtegang is geweest, waar de ommezwaai in gedachtegang ineens vandaan komt en dat eiser niet kan verklaren waarom hem vergeving en onvoorwaardelijke liefde aansprak. Hierbij heeft verweerder de verklaring van eiser onvoldoende betrokken. Eisers verklaring dat hij de situatie van zijn vriendin [A] herkende in de filmpjes acht de rechtbank een aannemelijke verklaring voor het ontstaan van interesse in het christendom.
8.2.
Daarnaast valt niet in te zien dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat eiser in zijn nader gehoor niet eenmaal heeft gezegd dat hij depressief, somber, alleen of eenzaam was en dat dat een rol speelde bij zijn proces van bekering. Uit het nader gehoor volgt immers dat eiser heeft verklaard dat hij het zwaar had en dat hij hele dagen zat te huilen. Hij praatte met zijn moeder zodat hij zich iets beter voelde en hij was op zoek naar iets wat hem rust zou geven. Zijn moeder praatte met eiser omdat zij wilde voorkomen dat eiser alleen was. Nadat eiser de filmpjes die zijn moeder had toegestuurd had bekeken, kreeg hij een bepaalde rust over hem heen, zo verklaarde eiser. [1] Deze verklaringen van eiser heeft verweerder onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling.
8.3.
Verder heeft eiser verklaard over wat het geloof voor hem heeft betekend. Zo heeft hij in het nader gehoor verklaard dat hij door het geloof niet meer dacht aan wraak nemen, maar dacht aan God. Eisers leven was nog steeds moeilijk, maar hij had hoop gekregen. [2] Hij was na zijn bekering ook veel liever geworden voor zijn tante en hij hielp haar. [3] Eiser heeft verklaard dat hij in het heilige boek las dat wraak niet goed is en dat je je gedrag moet veranderen. Het christendom laat hem zien hoe hij moet leven. Vanaf het moment dat hij gelooft is zijn dagelijks leven veranderd. Hij is gelukkiger, blijer en hij heeft hoop, zo verklaart eiser. [4] De rechtbank ziet niet in dat eiser hiermee geen duidelijke verklaring heeft gegeven wat zijn geloof voor hem betekent. Na het antwoord op de vraag:
‘Hoe heeft Jezus Christus uw leven veranderd?’heeft verweerder niet doorgevraagd. Als verweerder het antwoord onvoldoende persoonlijk vond, lag het op de weg van verweerder om eiser hierover nader te bevragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de verklaringen over de betekenis van het geloof voor eiser onvoldoende heeft betrokken bij zijn beoordeling.
8.4.
Ten aanzien van de drie-eenheid heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet persoonlijk heeft gemaakt wat de twijfels over de drie-eenheid precies voor hem waren. Uit pagina 14 het verslag van het nader gehoor blijkt immers dat eiser daar een uitgebreide verklaring voor heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze verklaring onvoldoende heeft betrokken, juist ook gelet op de achtergrond dat het bekend is bij verweerder dat voor ex-moslims het begrip van de drie-eenheid in het christendom moeilijk te begrijpen is.
8.5.
Ook ten aanzien van het voornemen van eiser om te gaan evangeliseren, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom uit de verklaring van eiser niet blijkt waarom hij evangelisatie van belang vindt en uitvoert. Eiser heeft immers verklaard dat hij mensen wil helpen, mensen wil spreken over het geloof en wil evangeliseren omdat dit hem gelukkig maakt. Hij wil dit doen omdat dit in de Bijbel staat. [5] Niet valt in te zien dat dit alles integraal bekeken, geen persoonlijke verklaring is waarom eiser wil evangeliseren.
8.6.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat in het bestreden besluit geen standpunt is ingenomen over het bezoek van eiser aan de huiskerk in Iran. Ter zitting heeft verweerder betwist dat eiser lid was van de huiskerk, maar verweerder heeft niet betwist dat eiser de huiskerk heeft bezocht. Verweerder heeft niet beoordeeld of het bezoek aan de huiskerk, met al dan niet geringe indicaties reden is om een verblijfsvergunning te verlenen. Leden van een huiskerk worden immers op grond van paragraaf C2/3.2 van de Vc juncto paragraaf C7/15.3.1. van de Vc aangemerkt als risicogroep in Iran. Aan het bestreden besluit kleeft op dit punt een zorgvuldigheidsgebrek.
8.7.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de bekering van eiser tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft over dat wat is aangevoerd en verklaard over de activiteiten op social media, de inval in het huis van eisers vader en de uitspraak van het Engelse Upper Tribunal standpunten ingenomen in het licht van de ongeloofwaardig bevonden bekering. Nu verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen, zal verweerder over die punten een nieuw standpunt moeten innemen. De rechtbank zal deze gronden daarom in deze uitspraak niet beoordelen.
Illegale uitreis en onttrekken dienstplicht
9. Eiser heeft in beroep als nieuw relevant element aangevoerd dat hij vrees heeft bij terugkeer naar Iran omdat hij illegaal is vertrokken en omdat hij zich niets van de dienstplicht heeft aangetrokken. Bij terugkeer naar Iran zal hij daarvoor worden gestraft. Eiser verwijst in dit verband naar ambtsberichten van Iran. De behandeling in de gevangenissen in Iran is in strijd met artikel 3 van het EVRM.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van deze punten mede gelet op het voorgaande een (nieuw) standpunt zal moeten innemen in het nieuwe besluit.
Artikel 8 van het EVRM
11. Eiser voert verder aan dat verweerder het beroep op artikel 8 van het EVRM ten onrechte heeft afgewezen. Eiser heeft nauwe familiebanden met zijn zus en moeder. Vanaf het moment dat eiser in Nederland was, woont hij feitelijk bij zijn moeder en zus. De huisvesting bij zijn moeder is erg klein, waardoor hij bij het aanmeldgehoor eerst heeft gezegd dat hij daar liever niet wilde wonen. Met de administratieve plaatsing in het asielzoekerscentrum is door het COA rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser bij zijn moeder woont. Hiervan is echter geen bewijs. Op het moment dat eisers moeder vertrok uit Nederland kon eiser niet mee gelet op zijn leeftijd en de op handen zijnde dienstplicht. Eiser heeft wel intensief contact gehouden met zijn moeder en zijn zus. Eiser zal moeten worden beschouwd als jongvolwassene. Eisers moeder en zus zijn zeer actief in het christendom, waardoor het onmogelijk zal zijn om terug te keren naar Iran omdat er een objectieve belemmering is om het familieleven voort te zetten in Iran. Aan eis c van paragraaf B7/3.8.1. van de Vc wordt wel voldaan aangezien eiser leefgeld krijgt van het COA.
12. Uit paragraaf B7/3.8.1. van de Vc volgt dat verweerder familie- en gezinsleven aanneemt als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
a. jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
13. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser moet worden beschouwd als jongvolwassene. Verweerder heeft aan de overige vereisten van B7/3.8.1. van de Vc getoetst en is naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat niet is voldaan aan eis b. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij zijn moeder woont. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft immers alleen een brief van zijn moeder en zus overgelegd. De omstandigheid dat eiser van het COA geen bevestiging heeft ontvangen dat hij alleen administratief is geplaatst in het asielzoekerscentrum, is onvoldoende om bewijsnood voor aan te nemen. Niet valt in te zien dat eiser zijn verblijfsplaats niet met andere bewijsstukken zou kunnen onderbouwen. Daarbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat het opmerkelijk is dat eiser bij zijn aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij niet bij zijn moeder en zus wilde wonen. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan eis b, heeft verweerder niet ten onrechte geen familieleven aangenomen tussen eiser, zijn moeder en zijn zus. Verweerder heeft daarom het beroep op artikel 8 van het EVRM niet verder hoeven beoordelen. Verweerder heeft weliswaar ten onrechte tegengeworpen dat eiser in zijn eigen levensonderhoud voorziet, gelet op de omstandigheid dat eiser alleen leefgeld ontvangt, maar dit maakt het voorgaande echter niet anders. Nu niet is voldaan aan voorwaarde b van het beleid, heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM.
Dwangsom
14. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend, gelet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 september 2020. [6] De uitleg van verweerder over de dwangsom in het bestreden besluit is onjuist.
15. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van 17 september 2020 gaat over het niet tijdig beslissen op eisers asielaanvraag. Verweerder is in de uitspraak van 17 september 2020 opgedragen om eiser uiterlijk op 12 november 2020 te horen in de algemene asielprocedure en om als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak van 17 september 2020. Ook is in de uitspraak bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-
16. De rechtbank acht zich niet bevoegd om de beroepsgrond over de dwangsom te beoordelen. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020 [7] is de bestuursrechter niet bevoegd om over de verschuldigdheid, noch over hoogte van de rechterlijke dwangsom te oordelen. De rechterlijke dwangsom moet via de civiele rechter worden afgedwongen.
Conclusie
17. De rechtbank komt gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 8 tot de conclusie dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als ongegrond. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de bekering tot het christendom ongeloofwaardig is bevonden. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen en daarin een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas te verrichten. Ook dient verweerder dat wat onder rechtsoverweging 10 is overwogen mee te nemen in het nieuwe besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aangezien verweerder eiser mogelijk opnieuw zal moeten horen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van acht weken.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij eisers bekering tot het christendom ongeloofwaardig is bevonden;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak en nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie pagina 6 en 7 van het verslag van het nader gehoor.
2.Zie pagina 8 van het verslag van het nader gehoor.
3.Zie pagina 13 van het verslag van het nader gehoor.
4.Zie pagina 17 van het verslag van het nader gehoor.
5.Zie pagina 19 en 23 van het verslag van het nader gehoor.