8.7.De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de bekering van eiser tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft over dat wat is aangevoerd en verklaard over de activiteiten op social media, de inval in het huis van eisers vader en de uitspraak van het Engelse Upper Tribunal standpunten ingenomen in het licht van de ongeloofwaardig bevonden bekering. Nu verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen, zal verweerder over die punten een nieuw standpunt moeten innemen. De rechtbank zal deze gronden daarom in deze uitspraak niet beoordelen.
Illegale uitreis en onttrekken dienstplicht
9. Eiser heeft in beroep als nieuw relevant element aangevoerd dat hij vrees heeft bij terugkeer naar Iran omdat hij illegaal is vertrokken en omdat hij zich niets van de dienstplicht heeft aangetrokken. Bij terugkeer naar Iran zal hij daarvoor worden gestraft. Eiser verwijst in dit verband naar ambtsberichten van Iran. De behandeling in de gevangenissen in Iran is in strijd met artikel 3 van het EVRM.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van deze punten mede gelet op het voorgaande een (nieuw) standpunt zal moeten innemen in het nieuwe besluit.
11. Eiser voert verder aan dat verweerder het beroep op artikel 8 van het EVRM ten onrechte heeft afgewezen. Eiser heeft nauwe familiebanden met zijn zus en moeder. Vanaf het moment dat eiser in Nederland was, woont hij feitelijk bij zijn moeder en zus. De huisvesting bij zijn moeder is erg klein, waardoor hij bij het aanmeldgehoor eerst heeft gezegd dat hij daar liever niet wilde wonen. Met de administratieve plaatsing in het asielzoekerscentrum is door het COA rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser bij zijn moeder woont. Hiervan is echter geen bewijs. Op het moment dat eisers moeder vertrok uit Nederland kon eiser niet mee gelet op zijn leeftijd en de op handen zijnde dienstplicht. Eiser heeft wel intensief contact gehouden met zijn moeder en zijn zus. Eiser zal moeten worden beschouwd als jongvolwassene. Eisers moeder en zus zijn zeer actief in het christendom, waardoor het onmogelijk zal zijn om terug te keren naar Iran omdat er een objectieve belemmering is om het familieleven voort te zetten in Iran. Aan eis c van paragraaf B7/3.8.1. van de Vc wordt wel voldaan aangezien eiser leefgeld krijgt van het COA.
12. Uit paragraaf B7/3.8.1. van de Vc volgt dat verweerder familie- en gezinsleven aanneemt als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
a. jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
13. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser moet worden beschouwd als jongvolwassene. Verweerder heeft aan de overige vereisten van B7/3.8.1. van de Vc getoetst en is naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat niet is voldaan aan eis b. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij zijn moeder woont. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft immers alleen een brief van zijn moeder en zus overgelegd. De omstandigheid dat eiser van het COA geen bevestiging heeft ontvangen dat hij alleen administratief is geplaatst in het asielzoekerscentrum, is onvoldoende om bewijsnood voor aan te nemen. Niet valt in te zien dat eiser zijn verblijfsplaats niet met andere bewijsstukken zou kunnen onderbouwen. Daarbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat het opmerkelijk is dat eiser bij zijn aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij niet bij zijn moeder en zus wilde wonen. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan eis b, heeft verweerder niet ten onrechte geen familieleven aangenomen tussen eiser, zijn moeder en zijn zus. Verweerder heeft daarom het beroep op artikel 8 van het EVRM niet verder hoeven beoordelen. Verweerder heeft weliswaar ten onrechte tegengeworpen dat eiser in zijn eigen levensonderhoud voorziet, gelet op de omstandigheid dat eiser alleen leefgeld ontvangt, maar dit maakt het voorgaande echter niet anders. Nu niet is voldaan aan voorwaarde b van het beleid, heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM.
14. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend, gelet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 september 2020.De uitleg van verweerder over de dwangsom in het bestreden besluit is onjuist.
15. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van 17 september 2020 gaat over het niet tijdig beslissen op eisers asielaanvraag. Verweerder is in de uitspraak van 17 september 2020 opgedragen om eiser uiterlijk op 12 november 2020 te horen in de algemene asielprocedure en om als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak van 17 september 2020. Ook is in de uitspraak bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-
16. De rechtbank acht zich niet bevoegd om de beroepsgrond over de dwangsom te beoordelen. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020is de bestuursrechter niet bevoegd om over de verschuldigdheid, noch over hoogte van de rechterlijke dwangsom te oordelen. De rechterlijke dwangsom moet via de civiele rechter worden afgedwongen.
17. De rechtbank komt gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 8 tot de conclusie dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als ongegrond. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de bekering tot het christendom ongeloofwaardig is bevonden. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen en daarin een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas te verrichten. Ook dient verweerder dat wat onder rechtsoverweging 10 is overwogen mee te nemen in het nieuwe besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aangezien verweerder eiser mogelijk opnieuw zal moeten horen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van acht weken.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).