ECLI:NL:RBDHA:2021:16230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
NL21.11067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van binnentreden en belangenafweging in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit beroep is tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juli 2021, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht naar Duitsland bestaat en er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft echter betwist dat het binnentreden van zijn woonruimte rechtmatig was, omdat dit zonder kloppen is gebeurd. De rechtbank overweegt dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de Staatssecretaris uitvalt, omdat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn overdracht.

Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan een coronatest, wat noodzakelijk was voor zijn overdracht. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat de omstandigheden in zijn zaak niet vergelijkbaar zijn met andere zaken waarin de bewaring is opgeheven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, met de overweging dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en dat eiser zijn medewerking aan de coronatest moet verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11067
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Hussain. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Pakistaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Eiser voert aan dat het binnentreden van de woonruimte niet rechtmatig is geweest. De verbalisanten zijn namelijk zonder kloppen met gebruikmaking van een loper binnengetreden. In het proces-verbaal van binnentreden staat dat dit nodig was, omdat eiser niet meewerkt aan de overdracht. Volgens eiser volstaat deze motivering niet ter rechtvaardiging van de wijze waarop zijn woonruimte is betreden.
3. Op dit punt oordeel de rechtbank als volgt. Uit artikel 1, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi), volgt dat wanneer vooraf legitimeren en mededeling doen van het doel van het binnentreden naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, deze verplichtingen slechts gelden voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan
worden gevergd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de enkele omstandigheid dat eiser niet meewerkt aan zijn overdracht, naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van personen of goederen. Bij gebrek aan een deugdelijke motivering in dit verband acht de rechtbank het binnentreden onrechtmatig.
4. In de Awbi worden geen gevolgen verbonden aan het niet nakomen van de uit de Awbi voortvloeiende verplichtingen. Er moet daarom een belangenafweging plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de belangenafweging in dit geval in het voordeel van verweerder uit te vallen. Uit het dossier komt namelijk het beeld naar voren dat eiser niet of onvoldoende meewerkt aan zijn overdracht. Eiser heeft zelf geen belangen gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
7. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Hij heeft namelijk in het vertrekgesprek van 1 juni 2021 al aangegeven dat hij niet zal meewerken aan de coronatest. Hierdoor wist verweerder op dat moment al dat de overdracht niet kon plaatsvinden. Zijn intentie om niet mee te werken, heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling herhaald. Vervolgens heeft hij de coronatest ook daadwerkelijk geweigerd. Volgens eiser is het niet evenredig dat van hem wordt verwacht dat hij een coronatest ondergaat. Hij meent voorts dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. In andere zaken waarin een vreemdeling een coronatest had geweigerd, heeft verweerder de bewaring namelijk opgeheven. In zijn geval heeft verweerder dat niet gedaan.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan de coronatest die noodzakelijk is voor zijn overdracht aan Duitsland. Om die reden is de voor 15 juli 2021 geplande overdracht geannuleerd. Ter zitting is gebleken dat eiser ook de coronatest voor de nieuw geplande overdracht van 21 juli 2021 heeft geweigerd. Uit vaste
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het zicht op uitzetting in beginsel niet ontbreekt in het geval een vreemdeling niet zijn actieve en volledige medewerking verleent aan zijn uitzetting.3 De inbewaringstelling van eiser is er op gericht hem over te dragen aan Duitsland. Die maatregel maakt het verder mogelijk er op toe te zien dat eiser de van hem te verlangen inspanningen verricht met het oog op zijn overdracht. Dat eiser heeft verklaard niet mee te willen werken aan een coronatest, maakt niet dat dit in beginsel gegeven zicht op uitzetting is komen te vervallen en moet voor rekening van eiser blijven. Het meewerken aan een coronatest is in dit geval namelijk nodig voor de overdracht en van eiser mag worden verlangd dat hij hieraan
zijn medewerking verleent. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet blijkt dat de test waaraan eiser moet meewerken verder gaat dan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd binnen het bestek van de door hem niet nagekomen verplichting om Nederland zelfstandig te verlaten. Verder stelt verweerder terecht dat de regievoerder na de eerste weigering van eiser nog de mogelijkheid geboden moest worden om eiser te overtuigen mee te werken aan de coronatest. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat niet sprake is van gelijke gevallen. In de zaken waarnaar eiser verwijst, was het voor verweerder duidelijk dat er na de weigering van de coronatest geen zicht op overdracht van de desbetreffende vreemdelingen meer bestond. Er kon in die zaken namelijk niet vóór het verstrijken van de maximaal toegestane duur van de bewaring een nieuwe vlucht worden gepland. In het geval van eiser is na de eerste keer dat hij de test weigerde, gebleken dat er tijdig nog een nieuwe overdracht gepland kon worden. Er was dus nog zicht op overdracht. Ook nu eiser opnieuw de coronatest heeft geweigerd, mag verweerder de tijd gegund worden om te onderzoeken of een nieuwe overdracht mogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV3295) en de uitspraak van 23 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3894).
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
23 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.