Overwegingen
Procesbelang en verhouding tussen de besluiten van eiseres en [A]
1. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Haar asielrelaas is namelijk afhankelijk van het relaas van [A] . Verweerder heeft over dat asielrelaas een standpunt ingenomen in het besluit van 30 april 2021 van [A] . Nu hij geen beroep heeft ingesteld tegen dit besluit, staat het in dit besluit neergelegde standpunt van verweerder in rechte vast. Eiseres kan dat standpunt in de onderhavige procedure niet meer aanvechten. Dit betekent volgens verweerder dat zij door het instellen van beroep niet in een betere positie kan komen te verkeren.
2. De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel degelijk belang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Zij wenst namelijk in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw. Eiseres komt door verlening van deze door haar gewenste verblijfsvergunning in een gunstiger positie, omdat dit verblijfsrecht niet afhankelijk is van dat van [A] . Daarmee is haar procesbelang gegeven.
3. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de motivering van verweerder in de besluiten van 7 december 2020 en 30 april 2021 van [A] integraal van toepassing is in de procedure van eiseres. Dat de motivering niet letterlijk is opgenomen in de besluiten die ten aanzien van eiseres zijn genomen, doet daaraan niet af. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit I ook verwezen naar de motivering in het besluit van 7 december 2020 van [A] . Eiseres kan het standpunt van verweerder in de besluiten van
7 december 2020 en 30 april 2021 dan ook betwisten in de onderhavige procedure.
4. Eiseres is geboren op [1974] en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft asiel gevraagd om verschillende redenen. [A] was [functie] van [bedrijf] . Tijdens zijn werkzaamheden heeft hij ontdekt dat er fraude werd gepleegd binnen het bedrijf. [A] heeft in verband hiermee documenten mee naar huis genomen. In januari 2019 heeft de leidinggevende van [A] hem geadviseerd om met verlof te gaan. Daarop zijn [A] en eiseres in februari 2019 naar Nederland gereisd. Op 14 februari 2019 hebben zij vernomen dat de Iraanse autoriteiten een inval hebben gedaan in hun huis. De autoriteiten hebben daarbij documenten en een laptop meegenomen. De autoriteiten hebben daarmee ook bewijsmateriaal in handen gekregen van de omstandigheid dat eiseres in 2009 heeft deelgenomen aan demonstraties en van de omstandigheid dat zij een bijdrage heeft geleverd aan het kritische boek dat [A] heeft geschreven en dat in [jaar] is gepubliceerd. Eiseres heeft verder asiel gevraagd, omdat zij afstand heeft gedaan van de islam en omdat zij heeft gezongen tijdens privéaangelegenheden.
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
eiseres heeft geen religie;
[A] wordt beschuldigd van fraude binnen zijn bedrijf;
deelname aan demonstraties op 15, 17 en 20 juni 2009 en 27 december 2009;
eiseres heeft bijgedragen aan het boek dat door [A] geschreven is;
eiseres zong in Iran bij privéaangelegenheden;
huisinval.
6. Verweerder vindt de elementen onder 1, 2, 4, 5 en 6 geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend om te kunnen leiden tot een asielvergunning. Het is namelijk niet gebleken en niet aannemelijk dat eiseres door deze omstandigheden en gebeurtenissen in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat. Verweerder vindt het element onder 3 ook geloofwaardig, maar vindt dat eiseres op grond daarvan niet in aanmerking komt voor een zelfstandige verblijfsvergunning. Verweerder vindt tot slot dat het element onder 7 niet geloofwaardig is.
7. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de huisinval ongeloofwaardig is. Het is zeer aannemelijk dat deze huisinval heeft plaatsgevonden en dat de autoriteiten daarbij bewijzen hebben gevonden van de deelname van eiseres aan demonstraties in 2009 en van haar bijdrage aan het boek van haar echtgenoot.
8. De rechtbank stelt vast dat het element onder 3 verkeerd is geformuleerd, omdat hierin ten onrechte staat dat [A] wordt beschuldigd van fraude. Tussen partijen is echter niet in geschil dat [A] niet zelf wordt beschuldigd van fraude, maar dat hij de fraude juist heeft ontdekt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de huisinval ongeloofwaardig is. De besluiten van 30 april 2021 bevatten immers geen enkele motivering ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van de huisinval. Het besluit van
7 december 2020 met betrekking tot [A] bevat wel een motivering op dit punt, maar de rechtbank acht deze niet zonder meer houdbaar. In dit besluit heeft verweerder immers aangevoerd dat de door [A] gestelde aanleiding voor de huisinval berust op vermoedens. Ook heeft verweerder daarin aangevoerd dat het een onevenredig grote mate van toeval is dat de huisinval plaatsvindt enkele dagen voordat [A] en eiseres zouden terugkeren naar Iran. Bij besluit van 30 april 2021 heeft verweerder echter een asielvergunning verleend aan [A] , in verband met de door hem ontdekte fraude. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat de asielvergunning aan [A] is verleend in verband met de gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten vanwege de fraude die hij aan het licht heeft gebracht. Verweerder gaat er dus vanuit dat [A] in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. Tegen deze achtergrond heeft verweerder niet inzichtelijk gemotiveerd dat de aanleiding van de huiszoeking in de woning van [A] en eiseres ongeloofwaardig is. Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemotiveerd dat het moment waarop de huisinval heeft plaatsgevonden erg toevallig is.
10. Uit alinea 9 volgt dat de bestreden besluiten I en II een motiveringsgebrek bevatten. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Verweerder kan het gebrek herstellen met een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Herstel vergt, zoals volgt uit het voorgaande, in ieder geval een standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van de huisinval. Indien verweerder concludeert dat de huisinval geloofwaardig is, dan dient verweerder eveneens een standpunt in te nemen over de stelling van eiseres dat daarbij belastend materiaal tegen haar is gevonden, als gevolg waarvan zij in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.
11. De rechtbank geeft verweerder vier weken de tijd om het gebrek te herstellen. Deze termijn start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak vermeld.
12. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder vernemen of hij het gebrek in het bestreden besluit gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden.
13. Na ontvangst van een reactie van verweerder zal de rechtbank partijen informeren over het verdere procesverloop. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.