ECLI:NL:RBDHA:2021:16221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
NL20.21007-T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van eiseres met afhankelijkheid van echtgenoot en motiveringsgebrek van de huisinval

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 juli 2021, wordt de asielaanvraag van eiseres, die afhankelijk is van de aanvraag van haar echtgenoot, behandeld. Eiseres en haar echtgenoot hebben op 7 december 2020 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze zijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd, terwijl haar echtgenoot zijn beroep heeft ingetrokken na het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat eiseres wel degelijk belang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij een zelfstandige verblijfsvergunning wenst die niet afhankelijk is van haar echtgenoot.

De rechtbank constateert dat de motivering van de besluiten van de Staatssecretaris niet voldoende is om de ongeloofwaardigheid van de huisinval te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de besluiten van 30 april 2021 een motiveringsgebrek bevatten, omdat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de huisinval ongeloofwaardig zou zijn. De rechtbank geeft verweerder vier weken de tijd om dit gebrek te herstellen en vraagt om een standpunt over de geloofwaardigheid van de huisinval en de gevolgen daarvan voor eiseres.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21007-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. Post).

Inleiding en procesverloop

Eiseres en haar echtgenoot [A] ( [A] ) hebben aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij besluit van 7 december 2020 heeft verweerder de aanvraag van [A] afgewezen als ongegrond. Bij separaat besluit van 7 december 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder ook de aanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond.
Eiseres en [A] hebben tegen de besluiten van 7 december 2020 beroep ingesteld [1] . [A] heeft in de beroepsprocedure een document ingediend met een uitgebreide nadere toelichting op de (context van) zijn asielrelaas.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021. Eiseres en [A] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Sultani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat verweerder zal bezien of, en zo ja welke stappen hij wil zetten naar aanleiding van het door [A] ingediende document.
Verweerder heeft eiseres en [A] vervolgens aanvullend gehoord.
Bij besluit van 30 april 2021 heeft verweerder aan [A] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [2] . Bij separaat besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Naar aanleiding van zijn inwilligende besluit van 30 april 2021, heeft [A] zijn beroep ingetrokken. Eiseres heeft haar beroep echter gehandhaafd. Dit beroep is op grond van artikel 6:19 van de Awb [3] mede gericht tegen het bestreden besluit II.
Op 9 juni 2021 heeft een nadere (hybride) zitting plaatsgevonden. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Procesbelang en verhouding tussen de besluiten van eiseres en [A]
1. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Haar asielrelaas is namelijk afhankelijk van het relaas van [A] . Verweerder heeft over dat asielrelaas een standpunt ingenomen in het besluit van 30 april 2021 van [A] . Nu hij geen beroep heeft ingesteld tegen dit besluit, staat het in dit besluit neergelegde standpunt van verweerder in rechte vast. Eiseres kan dat standpunt in de onderhavige procedure niet meer aanvechten. Dit betekent volgens verweerder dat zij door het instellen van beroep niet in een betere positie kan komen te verkeren.
2. De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel degelijk belang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Zij wenst namelijk in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw. Eiseres komt door verlening van deze door haar gewenste verblijfsvergunning in een gunstiger positie, omdat dit verblijfsrecht niet afhankelijk is van dat van [A] . Daarmee is haar procesbelang gegeven [4] .
3. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de motivering van verweerder in de besluiten van 7 december 2020 en 30 april 2021 van [A] integraal van toepassing is in de procedure van eiseres. Dat de motivering niet letterlijk is opgenomen in de besluiten die ten aanzien van eiseres zijn genomen, doet daaraan niet af. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit I ook verwezen naar de motivering in het besluit van 7 december 2020 van [A] . Eiseres kan het standpunt van verweerder in de besluiten van
7 december 2020 en 30 april 2021 dan ook betwisten in de onderhavige procedure.
Asielrelaas
4. Eiseres is geboren op [1974] en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft asiel gevraagd om verschillende redenen. [A] was [functie] van [bedrijf] . Tijdens zijn werkzaamheden heeft hij ontdekt dat er fraude werd gepleegd binnen het bedrijf. [A] heeft in verband hiermee documenten mee naar huis genomen. In januari 2019 heeft de leidinggevende van [A] hem geadviseerd om met verlof te gaan. Daarop zijn [A] en eiseres in februari 2019 naar Nederland gereisd. Op 14 februari 2019 hebben zij vernomen dat de Iraanse autoriteiten een inval hebben gedaan in hun huis. De autoriteiten hebben daarbij documenten en een laptop meegenomen. De autoriteiten hebben daarmee ook bewijsmateriaal in handen gekregen van de omstandigheid dat eiseres in 2009 heeft deelgenomen aan demonstraties en van de omstandigheid dat zij een bijdrage heeft geleverd aan het kritische boek dat [A] heeft geschreven en dat in [jaar] is gepubliceerd. Eiseres heeft verder asiel gevraagd, omdat zij afstand heeft gedaan van de islam en omdat zij heeft gezongen tijdens privéaangelegenheden.
Standpunt van verweerder
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
eiseres heeft geen religie;
[A] wordt beschuldigd van fraude binnen zijn bedrijf;
deelname aan demonstraties op 15, 17 en 20 juni 2009 en 27 december 2009;
eiseres heeft bijgedragen aan het boek dat door [A] geschreven is;
eiseres zong in Iran bij privéaangelegenheden;
huisinval.
6. Verweerder vindt de elementen onder 1, 2, 4, 5 en 6 geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend om te kunnen leiden tot een asielvergunning. Het is namelijk niet gebleken en niet aannemelijk dat eiseres door deze omstandigheden en gebeurtenissen in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat. Verweerder vindt het element onder 3 ook geloofwaardig, maar vindt dat eiseres op grond daarvan niet in aanmerking komt voor een zelfstandige verblijfsvergunning. Verweerder vindt tot slot dat het element onder 7 niet geloofwaardig is.
Standpunt van eiseres
7. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de huisinval ongeloofwaardig is. Het is zeer aannemelijk dat deze huisinval heeft plaatsgevonden en dat de autoriteiten daarbij bewijzen hebben gevonden van de deelname van eiseres aan demonstraties in 2009 en van haar bijdrage aan het boek van haar echtgenoot.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat het element onder 3 verkeerd is geformuleerd, omdat hierin ten onrechte staat dat [A] wordt beschuldigd van fraude. Tussen partijen is echter niet in geschil dat [A] niet zelf wordt beschuldigd van fraude, maar dat hij de fraude juist heeft ontdekt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de huisinval ongeloofwaardig is. De besluiten van 30 april 2021 bevatten immers geen enkele motivering ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van de huisinval. Het besluit van
7 december 2020 met betrekking tot [A] bevat wel een motivering op dit punt, maar de rechtbank acht deze niet zonder meer houdbaar. In dit besluit heeft verweerder immers aangevoerd dat de door [A] gestelde aanleiding voor de huisinval berust op vermoedens. Ook heeft verweerder daarin aangevoerd dat het een onevenredig grote mate van toeval is dat de huisinval plaatsvindt enkele dagen voordat [A] en eiseres zouden terugkeren naar Iran. Bij besluit van 30 april 2021 heeft verweerder echter een asielvergunning verleend aan [A] , in verband met de door hem ontdekte fraude. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat de asielvergunning aan [A] is verleend in verband met de gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten vanwege de fraude die hij aan het licht heeft gebracht. Verweerder gaat er dus vanuit dat [A] in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. Tegen deze achtergrond heeft verweerder niet inzichtelijk gemotiveerd dat de aanleiding van de huiszoeking in de woning van [A] en eiseres ongeloofwaardig is. Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemotiveerd dat het moment waarop de huisinval heeft plaatsgevonden erg toevallig is.
Conclusie
10. Uit alinea 9 volgt dat de bestreden besluiten I en II een motiveringsgebrek bevatten. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Verweerder kan het gebrek herstellen met een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Herstel vergt, zoals volgt uit het voorgaande, in ieder geval een standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van de huisinval. Indien verweerder concludeert dat de huisinval geloofwaardig is, dan dient verweerder eveneens een standpunt in te nemen over de stelling van eiseres dat daarbij belastend materiaal tegen haar is gevonden, als gevolg waarvan zij in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.
11. De rechtbank geeft verweerder vier weken de tijd om het gebrek te herstellen. Deze termijn start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak vermeld.
12. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder vernemen of hij het gebrek in het bestreden besluit gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden.
13. Na ontvangst van een reactie van verweerder zal de rechtbank partijen informeren over het verdere procesverloop. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het genoemde gebrek te herstellen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 21 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Het beroep van [A] is geregistreerd onder het zaaknummer NL20.21005.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3171.