ECLI:NL:RBDHA:2021:16220
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een Nigeriaanse vreemdeling tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een procedure waarbij een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, een beroep had ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 8 januari 2020 ingediend, maar op 14 januari 2020 had de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, deze aanvraag ambtshalve afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 12 maart 2020 door verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar verweerder diende een verweerschrift in en stelde dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De rechtbank overwoog dat eiser op 21 juni 2021 had laten weten niet naar de zitting te komen en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem had. Verweerder meldde op 22 juni 2021 dat eiser sinds 27 augustus 2020 in Duitsland verblijft. De rechtbank concludeerde dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk in Nederland had gezocht, omdat hij zonder contact met zijn gemachtigde naar Duitsland was vertrokken. Dit leidde tot de conclusie dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Gena, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.