ECLI:NL:RBDHA:2021:16220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20_2099 en AWB 20_2100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een Nigeriaanse vreemdeling tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een procedure waarbij een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, een beroep had ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 8 januari 2020 ingediend, maar op 14 januari 2020 had de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, deze aanvraag ambtshalve afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 12 maart 2020 door verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar verweerder diende een verweerschrift in en stelde dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De rechtbank overwoog dat eiser op 21 juni 2021 had laten weten niet naar de zitting te komen en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem had. Verweerder meldde op 22 juni 2021 dat eiser sinds 27 augustus 2020 in Duitsland verblijft. De rechtbank concludeerde dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk in Nederland had gezocht, omdat hij zonder contact met zijn gemachtigde naar Duitsland was vertrokken. Dit leidde tot de conclusie dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Gena, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2099 en AWB 20/2100
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 30 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser/verzoeker

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. van Buuren).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de (ambtshalve) aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 8 januari 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de
voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aangegeven geen prijs te stellen op een zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen griffierecht hoeft te betalen. Uit het door eiser overgelegde formulier, ontvangen op 14 mei 2020, volgt dat hij geen inkomen en vermogen heeft. Eiser voldoet daarmee aan de voorwaarden voor vrijstelling van het betalen van griffierecht.
2. De gemachtigde van eiser heeft op 21 juni 2021 laten weten dat zij niet naar de zitting komt en verzoekt de rechtbank recht te doen op de stukken. Zij heeft recentelijk geen contact met eiser gehad. Zij weet niet of eiser niet meer in Nederland verblijft.
3. Bij brief van 22 juni 2021 heeft verweerder laten weten dat uit informatie van de Duitse autoriteiten is gebleken dat eiser sinds 27 augustus 2020 in Duitsland verblijft. Hij is zelfstandig naar Duitsland vertrokken. In het verweerschrift van 25 juni 2021 verzoekt verweerder de rechtbank daarom primair om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep, aldus de ABRvS. Dit is slechts anders als een vreemdeling aangeeft dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De gemachtigde van eiser heeft in zijn bericht van 21 juni 2021 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser geen prijs meer stelt op de verzochte bescherming in Nederland.
5. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
6. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.